SZW | Aanbieding onderzoek (non-)bereik VVE inburgeraars

Uitgelicht

– selectie samenvatting


Hierbij bied ik mede namens de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, uw Kamer het onderzoek ‘Inzicht in (non-)bereik onder kinderen van inburgeringsplichtigen in de voorschoolse educatie aan. Met de motie van de leden Becker/Heerma (TK 3284, nr. 250) verzocht u mij te onderzoeken of en hoe in het nieuwe inburgeringsstelsel voor inburgeraars de verplichting zou kunnen worden opgenomen dat zij hun kinderen naar de voorschoolse educatie (VE) laten gaan (in verband met het voorkomen van een taalachterstand). Met deze brief kom ik tegemoet aan uw motie.

Het onderzoek concludeert dat een verplichting een brug te ver is omdat gemeenten melden dat de meeste kinderen van inburgeraars al gebruik maken van VE en/of dagopvang, en dat helemaal niet deelnemen aan een vorm van opvang volgens respondenten zeldzaam is, met name bij statushouders.

Het onderzoek biedt aanknopingspunten voor verbetering in de uitvoering bij gemeenten. Het onderzoek laat zien dat er soms nog wel praktische belemmeringen voor inburgeraars zijn om hun kinderen deel te laten nemen aan VE (wat ook reden is om gebruik te maken van reguliere dagopvang in plaats van VE). Zo wordt genoemd dat openingstijden VE niet altijd aansluiten op de tijden van de inburgeringscursus, dat er grote afstanden kunnen zijn tot een VE-locatie, en dat met name laagopgeleide en analfabete inburgeraars het ingewikkeld vinden om kinderopvangtoeslag aan te vragen.

Daarnaast sluit een verplichting niet goed aan bij de regierol die gemeenten straks hebben in het nieuwe inburgeringsstelsel. Ik voorzie een stimulerende en agenderende rol van SZW en OCW richting de gemeenten, om zo te zorgen dat nóg meer peuters van inburgeraars op de VE terechtkomen. Met de brede intake en de inkoop bij taalscholen hebben gemeenten straks sleutels in handen om de toeleiding van kinderen van inburgeraars naar de VE verder te verbeteren. Bijvoorbeeld door een sturende rol op te nemen om zo te garanderen dat er VE-plaatsen beschikbaar zijn op voor inburgeraars bereikbare locaties, met beter aansluitende tijden op de inburgering van de ouder (in combinatie met de reguliere dagopvang).

Tegen deze achtergrond en op basis van het onderzoek concludeer ik dat een verplichting voor inburgeraars om hun kinderen deel te laten nemen aan VE niet nodig is.

———

Selectie samenvatting

Managementsamenvatting

Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft aan Sardes gevraagd onderzoek te doen naar (non-)bereik in de voorschoolse educatie bij kinderen van ouders die inburgeringsplichtig zijn. In 2018 ging het om ongeveer 4.500 peuters in de leeftijd tussen 2,5 en 4 jaar. Directe aanleiding voor het onderzoek is een motie over signalen van non-bereik bij kinderen van inburgeringsplichtige ouders. Een indirecte aanleiding is dat het ministerie werkt aan de inburgeringsopgave. Voor dit onderzoek zijn data verzameld middels een online vragenlijst onder alle Nederlandse gemeenten. Tevens zijn in negen gemeenten casestudies uitgevoerd waarbij we respondenten interviewden die betrokken zijn bij het proces van toeleiding, indicering en uitvoering van voorschoolse educatie en de begeleiding van gezinnen waarvan ouders inburgeren.

Uit het onderzoek komt naar voren dat gemeenten melden dat de meeste kinderen van inburgeringsplichtige ouders gebruik maken van voorschoolse educatie, maar dat het lastig is om hierover accurate cijfers te leveren omdat de groep bijna nergens afzonderlijk geregistreerd wordt. Slechts een deel van de gemeenten durft zich daarom te wagen aan een schatting van het deelnamepercentage. Meer dan de helft schat dat het deelnamepercentage boven de zeventig procent ligt. Een deel van de gemeenten meldt dat veel kinderen van inburgeraars gebruik maken van de volledige dagopvang in plaats van voorschoolse educatie (die meestal voor hooguit 10 uur per week beschikbaar is).

Helemaal niet deelnemen aan beide vormen van opvang is volgens respondenten zeldzaam, met name bij statushouders. Niet-deelnemen aan VE kan komen door onbekendheid met VE, financiële redenen, of het hebben van verplichtingen die niet matchen met het tijdsbestek van VE (de inburgeringslessen van ouders worden daarbij veel genoemd). Respondenten geven aan dat de meeste ouders deelname aan voorschoolse educatie belangrijk vinden omdat het een voorbereiding is op een goede start in Nederland.

Een beperkt aantal gemeenten heeft kinderen van inburgeringsplichtigen specifiek genoemd in de doelgroepdefinitie voor VE, veel andere gemeenten denken dat kinderen van inburgeraars automatisch voldoen aan andere indicatoren voor VE. Een aantal gemeenten geeft aan dit niet zeker te weten. Uit het onderzoek komt naar voren dat gemeenten voorschoolse educatie belangrijk vinden voor de groep en dat er in de helft van de gemeenten extra aandacht is voor de toeleiding van kinderen van inburgeringsplichtigen richting voorschoolse educatie.

Het onderzoek geeft geen aanleiding om aan te nemen dat er verschillen zijn in deelname aan voorschoolse educatie tussen kinderen van statushouders en gezinsmigranten. Het overgrote deel van de inburgeringsplichtige ouders maakt, indien mogelijk, gebruik van voorschoolse educatie voor hun kinderen. De groep laagopgeleide en analfabete inburgeraars vraagt extra aandacht in de toeleiding. Hoe en of zij hun kinderen richting voorschoolse educatie sturen wordt beïnvloed door de samenwerking tussen gemeenten, JGZ en VluchtelingenWerk en/of welzijnsorganisaties.

De meeste respondenten zien geen noodzaak voor het verplichten van voorschoolse educatie. Het verplichten van voorschoolse educatie lijkt niet zinvol wanneer niet aan verschillende voorwaarden voldaan wordt, zoals het afstemmen van voorschoolse educatie op begin- en eindtijden van inburgeringslessen, afdoende ondersteuning bij het aanvragen van kinderopvangtoeslag en het garanderen van VE-plaatsen.