35000-XV Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden inzake vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2019

Hierbij zenden wij u de antwoorden op de vragen gesteld door de leden van de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar aanleiding van de begroting 2019 van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Een aantal vragen liggen niet (primair) op het beleidsterrein van ons ministerie. In overleg met een collega-departement hebben wij wel een (feitelijk) antwoord op deze vragen afgestemd. Het gaat om de vragen met nummer 62, 63 en 64 (ministerie van I&W).

——————————————————–

271
Wat is het besteedbaar inkomen van een gezin in de bijstand met twee kinderen van bijvoorbeeld vier en zes jaar, inclusief toeslagen?

Antwoord 271
Een paar in de bijstand met 2 kinderen (leeftijden 4 en 6 jaar) heeft in 2019 een besteedbaar inkomen van € 20.759. Hierbij is rekening gehouden met zorgtoeslag, kinderbijslag (in geval van één kind van 4 jaar en één kind van 6 jaar) en kindgebonden budget (in geval van 2 kinderen onder de leeftijd van 12 jaar).

286
Kunt u aangeven hoe wordt gegarandeerd dat de nieuwe bestuurlijke afspraken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) met betrekking tot de €71 miljoen die via een decentralisatie-uitkering aan gemeenten wordt toegekend voor het voorkomen van schulden en de bestrijding van armoede, in het bijzonder onder kinderen, worden nageleefd en hoe hier toezicht op wordt gehouden?

Antwoord 286
De colleges van B&W en de gemeenteraden zijn verantwoordelijk voor de gemeentelijke schuldhulpverlening en het lokale armoedebeleid en de investering van de extra middelen daarin. Landelijk worden de resultaten via monitoring- en evaluatieonderzoeken gevolgd. Met de VNG is afgesproken om in 2019 de inzet van de middelen te herijken en in 2021 zal de eindevaluatie plaats vinden.

287
Op welke wijze gaat u rekening houden met de uitkomsten van de evaluatie van de bestuurlijke afspraken met de VNG ‘Kansrijk opgroeien voor alle kinderen in Nederland’ bij de toekenning van ruim €71 miljoen die via een decentralisatie-uitkering aan gemeenten wordt toegekend?

Antwoord 287
De resultaten van de eerste evaluatie van de bestuurlijke afspraken met de VNG ‘Kansrijk opgroeien voor alle kinderen in Nederland’ zullen worden benut om samen met gemeenten te onderzoeken hoe zij beter ondersteund kunnen worden in het integraal vormgeven van het lokale armoedebeleid. In samenwerking met de VNG en Divosa wordt de ondersteuning richting gemeenten geïntensiveerd, waarin de behoeften van gemeenten leidend zijn. Ook door programma’s als Vakkundig aan het werk en Schouders Eronder zullen gemeenten ondersteund worden bij de inzet van de € 71 miljoen voor het versterken van het lokale armoede- en schuldenbeleid.

288
Hoe is vanuit specifieke doelgroepen, bijvoorbeeld maatschappelijk middenveld en jongeren, input te leveren op de bestuurlijke afspraken die gemaakt gaan worden met de VNG over de middelen die via een decentralisatie-uitkering worden toegekend aan gemeenten voor het voorkomen van schulden en de bestrijding van armoede, in het bijzonder onder kinderen?

Vraag 288
Hoe is vanuit specifieke doelgroepen, bijvoorbeeld maatschappelijk middenveld en jongeren, input te leveren op de bestuurlijke afspraken die gemaakt gaan worden met de VNG over de middelen die via een decentralisatie-uitkering worden toegekend aan gemeenten voor het voorkomen van schulden en de bestrijding van armoede, in het bijzonder onder kinderen?

Vraag 314
Kunt u een overzicht verschaffen van de totale uitgaven aan armoede- en schuldenbeleid in 2019 en dit uitsplitsen per kanaal en/of beleidsartikel?

Antwoord 314
Alle uitgaven op de SZW-begroting 2019 met betrekking tot armoede- en schuldenbeleid zijn gepositioneerd binnen begrotingsartikel 2. In de uitgaven aan armoede- en schuldenbeleid wordt een onderscheid gemaakt in de uitgaven via subsidies en beoogde uitgaven via opdrachten.
De uitgaven aan subsidies in 2019 zijn als volgt opgebouwd:
•    Subsidieregeling armoede- en schulden (regeling ter stimulering van activiteiten die een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek) met afgerond € 7,2 miljoen;
•    Subsidieregeling kansen voor alle kinderen met afgerond € 5,0 miljoen (specifiek gericht op kinderen);
•    Incidentele subsidies aan 4 fondsen met afgerond € 10 miljoen (specifiek gericht op kinderen).
De 4 fondsen betreffen: Vereniging Leergeld Nederland, Nationaal Kinderfonds, Jeugd Sport en Cultuurfonds en Stichting Jarige Job;
•    Projectsubsidie aan het Nibud met afgerond € 0,3 miljoen;
•    Co-financieringsbijdrage EFMB (Europees Fonds Minst Bedeelden) met afgerond € 0,1 miljoen.
Binnen het opdrachtenbudget van artikel 2 is afgerond € 4,4 miljoen beschikbaar voor activiteiten op het terrein van armoede- en schuldenbeleid.
Ook wordt via de gemeentefondsbegroting middels een decentralisatie-uitkering, € 85 miljoen onder gemeenten verdeeld. Deze middelen zijn eerder door het kabinet Rutte II aan gemeenten beschikbaar gesteld. Daarnaast wordt in 2019 door het kabinet Rutte III ruim € 22 miljoen als decentralisatie-uitkering aan gemeenten beschikbaar gesteld zodat gemeenten een impuls kunnen geven aan de verbetering van de toegang tot en de effectiviteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening en versterking van de lokale regie van het armoedebeleid.

Vraag 322
Wanneer zal de evaluatie van de bestuurlijke afspraken met VNG ‘Kansrijk opgroeien voor alle kinderen in Nederland’ worden gepubliceerd?

Antwoord 322
De eerste evaluatie van de bestuurlijke afspraken met de VNG ‘Kansrijk opgroeien voor alle kinderen in Nederland’ wordt voor het kerstreces van 2018 aan de Kamer aangeboden. De eindevaluatie van deze afspraken vindt plaats in 2021.

Vraag 323
Wanneer uit de evaluatie van de bestuurlijke afspraken met VNG ‘Kansrijk opgroeien voor alle kinderen in Nederland’ blijkt dat de middelen niet (altijd) ten goede komen aan kinderen in armoede, gaat u dit dan repareren? Zo ja, op welke wijze?

Antwoord 323
Als uit de evaluatie van de bestuurlijke afspraken met de VNG blijkt dat de middelen bestemd voor kinderen in armoede niet (altijd) aan hen ten goede komen, dan zal de staatssecretaris het gesprek met de VNG en gemeenten aangaan over de redenen hiervoor en hoe gemeenten er zorg voor kunnen dragen dat deze middelen voortaan daadwerkelijk ten goede komen aan de kinderen waarvoor ze bedoeld zijn.

Vraag 324
Kunt u aangeven via welke subsidieregelingen de €22,2 miljoen aan subsidies voor het armoede- en schuldenbeleid, (waarvan €15 miljoen beschikbaar is specifiek gericht op kinderen) wordt verstrekt?

Antwoord 324
De vraagsteller geeft in de vraag een bedrag van € 22,5 miljoen aan. In de Begroting wordt echter een bedrag van € 22,2 miljoen vermeld.
Zie verder het antwoord op vraag 314.

340
Hoeveel procent van de ouders die kinderopvangtoeslag ontvangen moeten dit terugbetalen? Welk bedrag is dit gemiddeld? Kunt u een uitsplitsing maken per verzamelinkomen?

Antwoord 340
Voor 2016 is 96,7% van de voorgeschoten kinderopvangtoeslag definitief vastgesteld. Bijna 240.000 huishoudens van de bijna 530.000 waar de kinderopvangtoeslag definitief is toegekend (45%) kregen te maken met een terugvordering van gemiddeld € 615.

In 2016 zag de verdeling van de terugvorderingen naar hoogte en verzamelinkomen er als volgt uit.

Cijfers: Belastingdienst Toeslagen

Bovenstaande grafiek rapporteert absolute aantallen naar inkomenscategorie. Het aantal huishoudens met lage inkomens is relatief gezien kleiner, daarnaast maken zij minder gebruik van de kinderopvangtoeslag. Procentueel gezien zal een terugvordering echter de grootste gevolgen hebben voor lage inkomens.

Vraag 341
Hoeveel procent van ouders die kinderopvangtoeslag ontvangen waarvan hun kinderen naar de voorschool gaan, moeten naar schatting toeslag terugbetalen? Welke bedrag is dit gemiddeld?

Antwoord 341
De Belastingdienst houdt bij welke ouders kinderopvangtoeslag krijgen. De Belastingdienst maakt daarbij geen onderscheid naar aanvragen bij kinderdagverblijven waar ook voorschoolse educatie wordt gegeven. Dus hoewel een deel van de ouders waarvan het kind voorschoolse educatie krijgt, in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag, wordt dit niet afzonderlijk uitgesplitst in de kinderopvangtoeslagdata. Gemeenten zijn overigens verantwoordelijk voor de uitvoering van het voorschoolse-educatiebeleid.                                                                                            

Vraag 342
Kunt u uitsplitsen hoeveel kinderen die naar de kinderopvang gaan voorschoolse educatie volgen? Kunt u hiervan een overzicht geven in de tijd? Zijn er gegevens bekend op gemeentelijk niveau?

Antwoord 342
Voorschoolse Educatie ligt op het beleidsterrein van het ministerie van OCW.

Het ministerie van OCW ontvangt jaarlijks de Staat van het Onderwijs van de Inspectie van het Onderwijs (IvhO). Hierin wordt ook gerapporteerd over het aantal plaatsen voor voorschoolse educatie dat door gemeenten wordt aangeboden. Dit betreft het aantal kindplaatsen dat voldoet aan de voorwaarden voor voorschoolse educatie en waar dus mogelijk kinderen met een risico op een achterstand op zitten. Deze cijfers zijn weergegeven in onderstaande tabel.

In 2015 bedroeg het aantal kindplaatsen voor voorschoolse educatie 74.890. In 2016 bedroeg dit aantal 77.797. Op basis van eerste analyses van de door gemeenten aangeleverde gegevens lijkt de lichte stijging in 2017 door te zetten. Hierover rapporteert de IvhO in de Staat van het Onderwijs in 2019. Er zijn geen gegevens beschikbaar over het aantal plaatsen per gemeente. Wel is er een uitsplitsing naar de G37 en de rest van Nederland.

Tabel: Aantal plaatsen voorschoolse educatie dat door gemeenten wordt aangeboden

G37 Rest van Nederland Totaal
2015 42.695 32.195 74.890
2016 44.500 33.297 77.797

Bron: Staat van het Onderwijs 2018

Vraag 343
Is bekend hoeveel kinderopvangorganisaties samenwerken met onderwijs?

Antwoord 343
Bijna driekwart van de kinderopvangorganisaties werkt naar eigen zeggen samen met onderwijsinstellingen. Dit blijkt uit onderzoek van Bureau Oberon dat in het voorjaar van 2016 in opdracht van de ministeries van OCW en SZW is uitgevoerd (Tweede Kamer, 31 322, nr. 313). De intensiteit van de samenwerking kan verschillen:

  • 6% van de kinderopvangorganisaties is samen met basisscholen opgegaan in één organisatie met één team en één management.
  • 44% werkt structureel samen, op alle niveaus (bestuur, management en medewerkers);
  • 23% werkt incidenteel samen, bijvoorbeeld in projecten. Overleg op bestuurlijk en beleidsmatig niveau is incidenteel en ad hoc;

Vraag 344
Kan nader worden ingegaan op het niet-juridisch verplichte deel van de 76% aan subsidies op artikel 7 wat te maken heeft met toezicht?

Antwoord 344
Van het deel van de subsidies dat niet juridisch verplicht is gaat € 400.000 naar toezicht. Dit bedrag is bestemd voor activiteiten van het Kenniscentrum Handhaving en Naleving (KCHN) van de VNG gericht op het ondersteunen van gemeenten bij hun taken op het terrein toezicht en handhaving in de kinderopvang en het bevorderen van de kwaliteit hiervan.

Vraag 345
Kan nader worden ingegaan op het niet-juridisch verplichte deel van de 26% aan opdrachten op artikel 7 wat te maken heeft met communicatie kwaliteit kinderopvang?

Antwoord 345
Per 1 januari 2019 treden een aantal eisen uit de Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang in werking, namelijk wijziging van de beroepskracht-kindratio en introductie van de pedagogisch beleidsmedewerker. De kosten in het kader van communicatie zijn bedoeld voor diverse communicatiemiddelen om implementatie van de eisen die per 1 januari ingaan zo goed mogelijk te laten verlopen, zoals de website www.veranderingenkinderopvang.nl, de gelijknamige nieuwsbrief en mogelijke voorlichtingsmiddelen (onder meer brochures).

Vraag 346
Kunt u een overzicht geven van hoeveel middelen vanuit het Rijk de afgelopen 25 jaar aan kinderopvang zijn uitgegeven?

Antwoord 346
Sinds 2005 krijgen ouders vanuit het Rijk een tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang, in de vorm van een kinderopvangtoeslag. Om deze reden is ervoor gekozen de middelen vanuit het Rijk vanaf 2005 weer te geven.

Onderstaande tabel geeft de publieke uitgaven gerelateerd aan de kinderopvang weer, zoals deze zijn vermeld in de jaarverslagen. De totale uitgaven van het Rijk betreffen voor het grootste deel de uitgaven aan de kinderopvangtoeslag en voor een klein deel uitgaven aan subsidies, opdrachten en bijdrage aan agentschappen, gerelateerd aan kinderopvang.

Tabel: uitgaven van het Rijk aan kinderopvang (bedragen x € 1 mln.)

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Uitgaven totaal (A)

675

931

2.064

2.838

3.079

3.353

3.209

2.723

2.332

2.189

2.121

2.407

2.611

–   w.v. Kinderopvangtoeslag

667

921

2.058

2.825

3.035

3.313

3.179

2.707

2.322

2.175

2.101

2.385

2.586

Terugontvangsten (B)

43

71

48

77

119

401

408

401

415

450

457

379

313

Netto uitgaven (A-B)

632

860

2.016

2.761

2.960

2.951

2.801

2.322

1.916

1.739

1.664

2.028

2.297

Bron: jaarverslagen OCW en SZW

De uitgaven van het Rijk aan kinderopvangtoeslag zijn inclusief de werkgeversbijdrage, die werkgevers sinds 2007 via een premie aan de overheid betalen (ruim € 1 miljard per jaar in de laatste jaren). Te veel uitgekeerde kinderopvangtoeslag wordt terugontvangen van de Belastingdienst.