CPB | Arbeidsaanbodeffecten van beleidsvarianten uit het IBO-deeltijdwerk

Uitgelicht

  • selectie kinderopvangmaatregelen

Op verzoek van de Werkgroep IBOdeeltijdwerk heeft het CPB de structurele effecten op het arbeidsaanbod berekend van een aantal beleidsvarianten.Deze varianten worden in het IBOdeeltijdwerk onderscheiden in fiscale maatregelen en maatregelen voor de kinderopvangtoeslag. De fiscale maatregelen betreffen aanpassingen in de IACK (de inkomensafhankelijke combinatiekorting), de arbeidskorting, de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting, het kindgebonden budget en de kinderbijslag.

De effecten van de maatregelen op het arbeidsaanbod zijn berekend met het MICSIM-model van het CPB. Voor het bepalen van de effecten zijn de uitkomsten van de beleidsvarianten afgezet tegen de uitkomst van een basis, waarbij is uitgegaan van het belastingstelsel (en de demografie) in 2021 op basis van de CEP2019-stand.  De effecten moeten worden geïnterpreteerd als langetermijnuitkomsten.

Deze notitie beperkt zich tot de effecten van de maatregelen op het arbeidsaanbod. Het stimuleren van het arbeidsaanbod kan ten koste gaan van andere beleidsdoelen, zoals een gelijke inkomensverdeling.. Zo kan het verlagen van een toeslag het arbeidsaanbod vergroten, maar tegelijkertijd de inkomensongelijkheid doen toenemen.

———-

Selectie Kinderopvangmaatregelen

3 Kinderopvangmaatregelen

Tabel 3.1 presenteert de gesimuleerde arbeidsaanbodeffecten van de maatregelen over de kinderopvang. De structuur van de tabel is gelijk aan die van tabel 2.1, waarbij de nummering van de maatregelen wederom correspondeert met het IBO-rapport. Hieronder volgt per maatregel een korte beschrijving en een toelichting op het arbeidsaanbodeffect.

Tabel 3.1 Arbeidsaanbodeffecten van beleidsvarianten kinderopvang (zie p. 6, red.)

KO1: Kinderopvangtoeslag verhogen

Deze maatregel intensiveert 500 mln euro in de kinderopvangtoeslag, door een vlakke toeslag te introduceren voor huishoudinkomens tussen de ca. 53.000 en 87.000 euro. De kinderopvangtoeslag wordt dus niet langer afgebouwd tussen deze inkomens. De verhoging van de kinderopvangtoeslag maakt werken lonender en stimuleert ouders van jonge kinderen om meer arbeid aan te bieden. Deze groep reageert relatief sterk op financiële prikkels. Het arbeidsaanbod stijgt met 0,1%.

KO2: Hoogte kinderopvangtoeslag bepaald door het inkomen van de meest verdienende partner

De hoogte van de kinderopvangtoeslag wordt niet langer bepaald door het huishoudinkomen, maar door het inkomen van de meest verdienende partner. De maatregel wordt budgetneutraal vormgegeven door de inkomensgrenzen in de toeslagtabel met ongeveer 1/3 te verkorten. Hierdoor loopt de toeslag sneller af met het inkomen. Voor alleenstaanden verandert er niets. Zij krijgen een eigen toeslagtabel die overeenkomt met de huidige situatie. Door de toeslag afhankelijk te maken van het inkomen van de hoofdkostwinner, verandert de toeslag niet als de minst verdienende partner meer gaat werken. Minst verdienende partners (meestal vrouwen) ervaren dus geen marginale druk door de afbouw van de kinderopvangtoeslag als zij meer gaan werken. Hierdoor neemt het arbeidsaanbod van vrouwen in stellen toe. Daar staat tegenover dat de marginale druk voor de meest verdienende partner (meestal mannen) toeneemt, omdat de toeslag nu sneller afbouwt met het inkomen. Zij reageren echter minder sterk op financiële prikkels en gaan maar zeer beperkt minder werken. Per saldo resulteert een klein positief effect voor stellen met jonge kinderen, maar gemeten over de hele populatie is het totale effect op het arbeidsaanbod 0,0%.

KO3: Kinderopvang goedkoop voor werkenden

De kinderopvangtoeslag wordt verhoogd naar 96%, ongeacht de hoogte van het inkomen. De voorwaarden om in aanmerking te komen voor kinderopvangtoeslag veranderen niet (beide partners moeten werken of deelnemen aan een traject naar werk) en ook het huidige systeem met maximumuurprijzen blijft ongewijzigd. De maatregel verhoogt de kinderopvangtoeslag substantieel en heeft een budgettair beslag van ongeveer 1,8 mld euro. De verhoging van de kinderopvangtoeslag maakt werken lonender en stimuleert ouders om (meer) te werken. Het arbeidsaanbod stijgt met 0,2%.

KO4: Korting voor ouders die meer dan 2 dagen kinderopvang afnemen

Als ouders meer dan 2 dagen kinderopvang afnemen per week per kind, krijgen zij over alle extra uren 96% kinderopvangtoeslag. Het budgettaire beslag is ongeveer 400 mln euro. De korting raakt een beperkte groep ouders, namelijk alleen zij die meer dan 2 dagen kinderopvang afnemen. Voor deze groep wordt werken lonender, wanneer zij niet in de onderste inkomensklasse zitten (voor huishoudens met een inkomen tot ongeveer 24.000 euro bedraagt het vergoedingspercentage immers al 96%). Het arbeidsaanbod van deze ouders neemt beperkt toe. Het totale effect op het arbeidsaanbod in de populatie is 0,0%.

KO7: Kinderopvang toegankelijk voor alle kinderen

Kinderopvang wordt voor twee dagen per week gratis toegankelijk voor alle kinderen van 0 tot 4 jaar ongeacht of de ouders werken. Boven deze twee dagen heeft iedereen recht op kinderopvangtoeslag, ongeacht of de ouders werken. Het budgettaire beslag is ongeveer 1,3 mld euro. Deze maatregel zorgt voor twee tegengestelde effecten. Kinderopvang wordt goedkoper en dit heeft een positief effect op de urenbeslissing van werkenden. Dit zorgt voor een positief effect op het aantal uren werk. Daar staat tegenover dat niet-werkenden nu ook kinderopvangtoeslag ontvangen, of zelfs gratis kinderopvang. Hierdoor wordt niet-werken relatief aantrekkelijker ten opzichte van werken. Een klein deel van de mensen stopt hierdoor met werken. Per saldo is het effect op het arbeidsaanbod 0,0%.

KO8: Hoogte kinderopvangtoeslag bepaald door het inkomen van de minst verdienende partner

De hoogte van de kinderopvangtoeslag wordt niet langer bepaald door het huishoudinkomen, maar door het inkomen van de minst verdienende partner. De maatregel is budgetneutraal vormgegeven door de inkomensgrenzen in de toeslagtabel te verkorten. In de vormgeving is er voor gekozen om de inkomensgrenzen bij de lagere inkomens wat minder te verkorten en bij hogere inkomens wat meer te verkorten. Op deze manier houden minst verdienende partners wat langer recht op de maximale kinderopvangtoeslag. Minst verdienende partners krijgen in de nieuwe situatie maximale kinderopvangtoeslag (96%) tot een inkomen gelijk aan (ongeveer) 70% van het minimumloon. Daarboven loopt het toeslagpercentage af. De nieuwe toeslagtabel geldt ook voor alleenstaanden.

Hierdoor neemt de marginale druk door de kinderopvangtoeslag voor alleenstaanden toe, omdat de vergoeding nu sneller afbouwt met hun inkomen. Dit leidt tot een daling van de arbeidsparticipatie voor alleenstaanden met jonge kinderen. Ook bij stellen met jonge kinderen neemt het arbeidsaanbod per saldo iets af. Hier spelen twee effecten tegen elkaar in. De maatregel zorgt ervoor dat het inkomen van de meest verdienende partners niet meer meetelt voor de kinderopvangtoeslag.

Meest verdienende partners (meestal mannen) ervaren dus geen marginale druk door de afbouw van de kinderopvangtoeslag als zij meer gaan werken. Het arbeidsaanbod (in uren) van mannen in stellen stijgt hierdoor beperkt. Minstverdienende partners (meestal vrouwen) ervaren nu juist een hogere marginale druk (vanaf inkomens hoger dan 70% van het minimumloon) van de kinderopvangtoeslag, waardoor zij minder uren gaan werken. Wel neemt het aantal werkende vrouwen enigszins toe. Voor deze vrouwen is een kleine deeltijdbaan financieel aantrekkelijker geworden: bij de overgang naar werk ontvangt het huishouden nu een relatief hoge vergoeding voor de kinderopvang (zolang het inkomen van de minstverdiener niet te hoog wordt). Het negatieve effect op het arbeidsaanbod voor vrouwen domineert het positieve effect voor mannen, omdat vrouwen met jonge kinderen gevoeliger zijn voor financiële prikkels. Het arbeidsaanbod van personen met kinderen tussen de 0 en 11 jaar daalt, maar over de hele populatie gemeten is het arbeidsaanbodeffect 0,0%.