Instellingsregeling Commissie kinderopvang en vaccinatie

Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van 19 december 2018, nr.2018-0000816616, tot instelling van een Commissie kinderopvang en vaccinatie (Instellingsregeling Commissie kinderopvang en vaccinatie).

Uitgelicht:

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2019.


Toelichting:

De vaccinatiegraad voor vaccinaties uit het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) daalt al een aantal jaar achtereen 1. Ouders van jonge kinderen op de kinderopvang maken zich mede vanwege de dalende vaccinatiegraad zorgen over de veiligheid van hun kinderen. Immers, de kinderopvang is een belangrijke plek waar jonge kinderen (0 tot 4 jaar) langdurig met andere kinderen in contact komen. Op het moment dat kinderen (nog) niet voor alle infectieziekten ingeënt zijn, zijn zij kwetsbaar voor besmetting.

In de maatschappij neemt de discussie over de dalende vaccinatiegraad toe. Hierdoor lijkt het erop dat het gepercipieerde risico dat kinderen besmet raken op de kinderopvang in de ogen van ouders groeit. Tegelijkertijd is de vaccinatiegraad nog steeds hoog en is er geen acuut risico2.

Daarom is met onderhavige regeling een commissie – de Commissie kinderopvang en vaccinatie – ingesteld die tot taak heeft onderzoek te doen naar de mogelijke oplossingsrichtingen die bijdragen aan het afnemen van de zorgen bij ouders over de veiligheid van kinderopvang in relatie tot de dalende vaccinatiegraad en die praktisch werkbaar zijn voor een kindercentrum en een voorziening voor gastouderopvang.

In eerdere onderzoeken3 stond de objectieve veiligheid centraal. Daaruit volgde onder meer de conclusie dat het alleen toelaten van ingeënte kinderen tot de kinderopvang slechts een zeer beperkt effect zou hebben op het risico van het oplopen van een ziekte waartegen gevaccineerd wordt. Een kind kan immers ook buiten de opvang besmet worden.

Bij deze eerdere onderzoeken is geen rekening gehouden met het element van sociale onrust, namelijk de zorgen van ouders over de veiligheid van hun kind op de kinderopvang en of dit ertoe leidt dat zij hun kind niet naar de kinderopvang durven te brengen. Deze commissie wordt daarom gevraagd het onderzoek aan te vliegen vanuit de zorgen van ouders en de (gepercipieerde) risico’s. Oplossingsrichtingen gericht op de objectieve veiligheid, zoals bijvoorbeeld het mogen weigeren van kinderen die niet deelnemen aan het RVP, zijn daarom niet uitgesloten van de reikwijdte, maar moeten wel logisch volgen uit de probleemanalyse.

De commissie dient de haalbaarheid en wenselijkheid van de mogelijke oplossingsrichtingen in kaart te brengen, waaronder bijvoorbeeld in hoeverre er draagvlak is onder houders en ouders. Hierbij benoemt de commissie ook mogelijke positieve en negatieve (neven)effecten, zoals de toegankelijkheid van kinderopvang en het risico op besmetting. Om voldoende gewicht toe te kennen aan het onderzoek en het vraagstuk vanuit verschillende invalshoeken te benaderen, is gekozen voor de instelling van een eenmalige externe commissie en niet voor een ambtelijk onderzoek of een onderzoek door de Gezondheidsraad.

Deze toelichting is medeondertekend namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.