Stenogram plenaire begrotingsbehandeling OCW 2019 (VIII) eerste termijn d.d. 30.10.2018 en tweede termijn d.d. 01.11.2018

Uitgelicht:

Selectie kinderopvang (o.a. vve en onderwijsachterstandenbeleid) uit de eerste en tweede termjin van het debat, inclusief de schriftelijke beantwoording Overzicht relevante moties en amendementen:- 35000-VIII-67- Motie van het lid Kwint c.s. over de eigen bijdrage voor de voorschool ONTRADEN- 35000-VIII-70 – Motie van het lid Van den Hul c.s. over gratis voorscholen voor alle kinderen vanaf 2,5 jaar ONTRADEN. De Tweede Kamer stemt op dinsdag 6 november 2018 over de ingediende moties. Over alle begrotingen en amendementen wordt in de week van 4, 5 en 6 december gestemd.


Tweede Kamer, 16e vergadering, dinsdag 30 oktober 2018
Tweede Kamer, 18e vergadering, donderdag 1 november 2018

Aan de orde is de behandeling van:
– het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2019 (35000-VIII).

Selectie kinderopvang

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Voorzitter. De onderwijsinspectie wijst jaar in, jaar uit op de kansenongelijkheid in het onderwijs. Achterstanden ontstaan vaak al in de eerste vier jaar. Wetenschappelijk bewijs stapelt zich op dat juist de eerste vier jaren cruciaal zijn voor de rest van het leven. Onderwijskundigen en neurowetenschappers wijzen ons op de enorme ontwikkeling die het brein in deze periode doormaakt. Vandaar dat GroenLinks met een aantal andere partijen al eerder heeft gepleit voor een basisvoorziening voor jonge kinderen, zodat alle kinderen gelijke kansen krijgen. In een eerder debat hierover schoof de minister de verantwoordelijkheid door naar gemeenten. De minister zei dat ze zelf de doelgroep kunnen bepalen en dat gemeenten maatregelen kunnen nemen om segregatie tegen te gaan. Maar als we kijken naar de feiten, dan zien we dat in grote gemeenten met veel kinderen met een risico op een onderwijsachterstand, de voorscholen leeglopen. Als we kijken naar bijvoorbeeld Amsterdam en Rotterdam, dan zien we dat het daar niet goed gaat. Wie is hier nou degene die moet zorgen voor gelijke kansen voor ieder kind? Dat is toch deze minister? Bovendien horen we ook dat rijksbeleid gemeenten vaak in de weg zit. Volgens de huidige wet is een gemeentelijke tegemoetkoming voor voorschoolse educatie voor werkende ouders niet mogelijk, ook niet als die werkende ouders een laag inkomen hebben. Gemeenten die dat willen, kunnen dus niet in alle gevallen passende maatregelen nemen. Ik wil de minister vragen om met zijn collega van SZW een wetswijziging mogelijk te maken, zodat gemeenten echt kunnen werken aan het tegengaan van de tweedeling. Ik zag dat we ongeveer een kwartier voordat dit debat begon de antwoorden op onze schriftelijke vragen kregen, maar die heb ik helaas nog niet kunnen lezen.

(…)

De heer Kwint (SP):
De seinen staan op rood wanneer het om de kansen gaat die het onderwijs biedt. Ik begon mijn bijdrage ermee: kinderen uit arme en rijke gezinnen gaan steeds minder vaak samen naar school. Dat leidt niet alleen tot een opeenstapeling van problemen en uitdagingen op sommige scholen. Het raakt ook aan de samenhang van onze samenleving. Dat lossen we niet vandaag op. Daar moeten we reëel in zijn, maar we kunnen wel beginnen. De SP kiest juist voor de kinderen op scholen waar het moeilijker gaat, zodat ze een eerlijkere kans krijgen dan ze nu krijgen. Daarom doe ik twee voorstellen.

Het eerste voorstel. De voorschool loopt op sommige plekken langzaam leeg, niet omdat er geen kind meer een achterstand heeft, maar omdat de wet verbiedt dat gemeenten geen eigen bijdrage vragen. Dat is toch eigenlijk te gek? Zijn er gemeenten die doen wat wij willen — Amsterdam, Rotterdam, ik geloof ook Tilburg — en dan staat er in de wet dat dat niet mag. Kunnen we niet vandaag afspreken dat gemeenten die zich zo inzetten voor deze kinderen, een compliment krijgen in plaats van gedonder met Den Haag?

(…)

Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Voorzitter, een zorg die ministens zo groot is als het oplopende lerarentekort, is de toenemende kansenongelijkheid in het onderwijs. Steeds vaker bepaalt de wijk waar je woont, of het diploma of de dikte van de portemonnee van je ouders welke kansen je krijgt. Dat is onacceptabel, want elk kind moet zeker zijn van een eerlijke start. Jong geleerd is oud gedaan. Zeker kinderen waar dat thuis minder vanzelfsprekende is, moeten zeker zijn van een veilige plek waar ze persoonlijke aandacht krijgen om spelenderwijs te groeien, te leren en te ontwikkelen. En die plek is er, namelijk de voorschool. Maar ook hier zien we dat juist kinderen die het nodig hebben, lang niet altijd gebruikmaken van die voorziening. Een leraar van groep 3 legde mij onlangs haarfijn uit wat de gevolgen voor zo’n kind zijn als dat eenmaal bij haar in de klas komt. Ze zei dat het taalniveau achterblijft, dat de overgang naar de grote school erg groot is en dat zulke kinderen veel extra aandacht nodig hebben, die niet alle juffen en meesters in groep 3 kunnen bieden. De keuze om de kosten voor voorscholen voor minder kapitaalkrachtige gezinnen te compenseren, is op zichzelf heel mooi. Nadelig bijeffect is echter dat het een tweedeling creëert in de voorscholen. Te vaak zien we nu dat de zogenaamde gecompenseerde doelgroeppeuters met elkaar op dezelfde opvang terechtkomen, terwijl peuters van ouders die de kosten zelf kunnen ophoesten naar betaalde andere opvang gaan. En dat is het begin van onwenselijke segregatie.

Voorzitter, als we onze gedeelde wens voor gelijke kansen scherper in het vizier houden, dan is er eigenlijk maar één echt eerlijke oplossing: we maken de voorschool voor ieder kind gratis, net zoals dat nu werkt op de basisschool. We hanteren nu een leerplicht vanaf 5 jaar, maar vrijwel alle kinderen gaan vanaf hun vierde levensjaar naar school. De gebeurt simpelweg omdat het gratis is en omdat het gaandeweg de norm is geworden. Zou de minister bereid zijn om in kaart te brengen hoe een gratis aanbod voor voorschool van bijvoorbeeld zestien uur per week voor elk kind eruit zou kunnen zien, met als uitgangspunt dat we uitgaan van een aanbiedingsvorm in lijn met hoe we het in het basisonderwijs hebben geregeld? Op die manier is elk kind zeker van een eerlijke start, en hangt het niet langer af van de portemonnee van je ouders of de wijk waar je in woont.

(…)

Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)

Vraag:
Hoe wil minister de scholen met een leerlingenpopulatie met onderwijsachterstanden tegemoet komen? De nood is namelijk groot bij deze groep: in de afgelopen jaren is er € 100 miljoen bezuinigd op het onderwijsachterstandenbeleid en nu wordt door dit kabinet slechts € 15 miljoen geïnvesteerd. Dat is een bezuiniging. Het lerarentekort slaat ook extra hard neer bij deze groep.

Antwoord:
Er was geen sprake van een bezuiniging, maar van een autonome daling van het budget. Deze daling ontstond omdat de vigerende regeling was gebaseerd op het opleidingsniveau van ouders en dit niveau van jaar op jaar steeg. Dit kabinet maakt een einde aan deze daling met een nieuwe systematiek, die uitgaat van een over de jaren heen gelijkblijvend budget. Ook worden de middelen op basis van een meer verfijnde indicator over basisscholen verdeeld. In totaal ontvangen scholen circa € 260 mln.

Het kabinet investeert € 170 mln. extra per jaar voor voorschoolse educatie, waarmee het totale budget voor gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid op ca € 490 mln. uitkomt. Zoals bekend is investeren op jonge leeftijd zeer effectief. Daarom wil het kabinet het urenaanbod van de voorschoolse educatie verhogen en daarnaast investeren in de kwaliteit. In de Kamerbrief van 31 januari jongstleden (Kamerstukken II 2017/18, 27 020, nr. 78) is uw Kamer geïnformeerd over de plannen. De precieze uitwerking van de €170 mln. ontvangt uw Kamer dit najaar. Door de kwaliteitsverhoging in de voorschoolse educatie komen leerlingen met een kleinere onderwijsachterstand op school.

Ook investeert het kabinet €15 mln. voor onderwijsachterstandenbeleid die wordt besteed aan specifieke regelingen, met name op het gebied van de overgang van po naar vo, vmbo naar havo en vmbo naar mbo.

(…)

Vragen van het lid Kwint, J.P. (SP)

Vraag:
Zouden we niet bij deze scholen (met meeste leerlingen met achterstand, in arme wijken) kunnen beginnen om de klassen kleiner te maken? Probeer een maximum rond 20/21 per klas te stellen en geef scholen daar extra geld voor dan maak je het lesgeven daar een stuk aantrekkelijker. Zullen we die eerste stap vandaag zetten? Daarmee pak je de kansengelijkheid in het onderwijs echt aan.

Antwoord:
Scholen ontvangen middelen voor het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden. Op scholen met een grotere achterstandsproblematiek zijn meer achterstandsmiddelen beschikbaar. Zij kunnen ervoor kiezen om deze in te zetten voor kleinere klassen, maar er zijn ook andere mogelijkheden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de inzet van onderwijsassistenten, extra lesvoorbereiding van leerlingen of meer opleidingsuren van docenten. De besturen/scholen kunnen op deze manier keuzes maken die passen bij lokale omstandigheden.

De komende jaren wordt samen met scholen en het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) een programma opgezet, waarin wordt onderzocht welke interventies effectief zijn en hoe scholen deze op een goede manier kunnen inzetten. Daarnaast wordt brede kennisdeling en bewustwording van effectieve interventies van onderwijsachterstanden gestimuleerd.

Vraag:
De voorschool loopt op sommige plekken leeg. Niet omdat een kind geen achterstand meer heeft, maar omdat de wet verbiedt dat gemeenten geen eigen bijdrage vragen. Kunnen we niet vandaag afspreken dat gemeenten die zich inzetten voor achterstandskinderen een compliment krijgen in plaats van gedonder met Den Haag?

Antwoord:
Hierover bent u recent geïnformeerd via de beantwoording van de Kamervragen van de leden Van den Hul, Westerveld en Kwint.

(…)

Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)

Vraag:
Zou de minister bereid zijn om in kaart te brengen hoe een gratis aanbod van voorschool voor elk kind van bijvoorbeeld 16 uur per week eruit zou kunnen zien? Met als uitgangspunt dat we uitgaan van een aanbiedingsvorm, in lijn met hoe we onderwijs in het basisonderwijs hebben geregeld.

Antwoord:
Nee. Zoals aangegeven in de Kamerbrief ‘Nieuwe verdeling middelen onderwijskansenbeleid scholen en gemeenten’ van 26 april jongstleden (Kamerstukken II 2017/18, 27 020,nr. 88) kiest het kabinet voor een gerichte en doelmatige aanpak van de risico’s op onderwijsachterstanden. Daarmee wil het kabinet gelijke kansen voor kinderen bieden, juist door kinderen die dat echt nodig hebben een extra duwtje in de rug te geven. Daarnaast zet het kabinet de inzet van de kinderopvangtoeslag als arbeidsmarktinstrument voort en investeert hier ook extra in. Het kabinet heeft niet gekozen voor een gratis aanbod voor elk kind. Het realiseren van een dergelijk aanbod kost € 740 miljoen.

(…)

Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)

Vraag:
Volgens de huidige wet is een gemeentelijke tegemoetkoming voor voorschoolse educatie voor werkende ouders niet mogelijk. Ook niet als die werkende ouders een laag inkomen hebben. Gemeenten die dat willen kunnen dus niet in alle gevallen passende maatregelen nemen. Wil de minister met zijn collega van SZW een wetswijziging mogelijk maken zodat gemeenten ook echt kunnen werken aan het tegengaan van de tweedeling in de samenleving?

Antwoord:
Hierover bent u recent geïnformeerd via de beantwoording van de Kamervragen de leden Van den Hul, Westerveld en Kwint.

(…)

Minister Slob:
Ik gaf net aan dat we schriftelijk al een aantal vragen hebben beantwoord. Ik moet bij een vraag een kleine aanvulling, een correctie toepassen. Dat is de vraag van mevrouw Van den Hul of er ook gratis aanbod van voorschoolse educatie kan zijn en wat dat dan kost. Het bedrag dat daar genoemd is, was gebaseerd op het plan dat er vorig jaar lag van de PO-Raad, de kinderorganisaties en de VNG. U vroeg nog iets breder en dat betekent dat u er nog 100 miljoen moet bijvoegen. Het is dus nog wat duurder. Maar goed, dat zijn grosso modo wel de bedragen die we kwijt zijn als we dat gaan doen. Dit was even een kleine aanvulling van 100 miljoen op de vraag die u gesteld had.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dit gaat sec over de kosten. Onze vraag was ook bedoeld om te kijken wat het zou kosten om het systeem zodanig in te richten dat de gratis voorschool op dezelfde manier zou werken als nu de basisschool ook wordt aangeboden aan kinderen beneden de leerplichtleeftijd, zodat het bijna de nieuwe norm wordt. Dat zou kunnen betekenen dat bijvoorbeeld de kosten voor kinderopvangbijslag afnemen en de arbeidsparticipatie zal toenemen en dat doet het in onze verwachtingen ook. Ons verzoek was meer gericht op een nettoberekening die dat ook mee zou nemen.

Minister Slob:
Het loopt een beetje vooruit op het onderwerp kansengelijkheid, maar misschien dat ik het hier gelijk kan afdoen. Inderdaad, dit is een kostenberekening die je maakt op basis van aannames. Het zijn best hele grote bedragen en uiteindelijk is het een politiek besluit of je dit wel of niet wilt. U weet dat dit kabinet andere besluiten heeft genomen. Kijkt u maar naar het regeerakkoord. Ik vind het wel belangrijk dat we nog een keer wat gerichter over dit onderwerp gaan doorspreken. Wij zullen dit voor zover dat kan nog een keer doorrekenen. Dan komen daar we op een geëigend moment nog wel een keer terug, Er zijn momenten dat we elkaar over dit soort onderwerpen in commissieverband spreken.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Daar kijken wij zeker ook naar uit en ik deel de mening van de minister dat het goed is om daar eens wat uitgebreider bij stil te staan. We hebben onder andere met GroenLinks en de SP schriftelijke vragen over de voorschool gesteld, maar ik zou de minister over de toegang tot de voorschool willen vragen hoe we binnen de huidige voorzieningen — het kabinet doet inderdaad al investeringen in de voorschool — ervoor kunnen zorgen dat alle doelgroepkinderen daar daadwerkelijk gebruik van kunnen maken. In Amsterdam en ook in andere steden zien we signalen dat niet alle doelgroeppeuters daar gebruik van maken. Wat gaan we doen om te zorgen dat dat wel gebeurt?

Minister Slob:
Dan verwijs ik even naar de antwoorden die ik heb gegeven. Ik ben met mijn collega Van Ark, die over het andere deel van dit onderwerp gaat, in gesprek om wat gerichter in te zoomen op wat er in Amsterdam aan de hand is. Voor een deel heeft dat te maken met politieke keuzes die daar zijn gemaakt en die bepaalde gevolgen hebben. Dit onderwerp is wat ons betreft niet met de beantwoording in een keer van tafel. Blijft staan dat dit kabinet wel een keuze heeft gemaakt. Wij investeren extra in de voorschoolse educatie, specifiek voor de doelgroepkinderen. De kinderopvanggelden, die zoals u weet ook fors zijn toegenomen, zijn vanuit het regeerakkoord bedoeld voor de arbeidsparticipatie. Daar hoort ook een bijdrage van de ouders bij. Maar goed, die discussie hebben we vaker gevoerd. We lopen hiermee even wat vooruit op een onderwerp, maar ik moest dit even doen om de schriftelijke vragen nog even aan te vullen.

(…)

De heer Kwint (SP):
Even terug naar het vorige blokje, want dat blokje gelijke kansen was vrij abrupt afgelopen. Dat ging mij iets te snel. Er bleven nog twee punten liggen. Ten eerste is dat het punt van de vroeg- en voorschoolse educatie. U heeft daar net helemaal aan het begin iets over gezegd, daar zouden we later op terugkomen. Je ziet nu een terugloop van kinderen op die voorschool, die daar juist hun achterstanden inlopen voordat ze naar de basisschool gaan. Waarom is dat? Omdat er nu een bijdrage gevraagd moet worden, vanwege samenvoeging van de kinderdagverblijven enzovoorts; dat maakt verder allemaal niet zoveel uit. Het punt is dat zelfs gemeenten die die bijdrage niet zouden willen vragen vanwege de kansengelijkheid, daar nu bij wet zo ongeveer toe verplicht zijn. Nou vraagt een gemeente als Amsterdam niet: betaal dat voor ons. Zij vragen: geef ons de wettelijke ruimte, zodat wij zelf deze belangrijke voorziening voor de kinderen die het zó hard nodig hebben gratis kunnen houden. Wat vindt de minister van die suggesties?

Minister Slob:
Voorzitter, daar heb ik antwoord op gegeven in de schriftelijke vragen, mede namens mijn collega die over de kinderopvanggelden gaat, waar inderdaad een ander regime aan vastzit.

Uiteindelijk, even vanuit mijn perspectief gesproken als het gaat om de voor- en vroegschoolse educatie, als de kinderen tot de doelgroep worden gerekend, hebben gemeentes daar ook ruimte in om dat te doen en krijgen ze daar middelen voor om dat ook gewoon volledig te financieren. Als ze zelf keuzes gaan maken om allerlei regelingen aan elkaar te verbinden, dan hebben we gezegd: daar houden we ze niet in tegen. Maar dan blijft het wettelijk regime daar natuurlijk wel gewoon voor staan. En we gaan wel ook eens even gericht kijken van de uitstroom die daar plaatsvindt — in ieder geval is er een teruggang — wat daar de precieze oorzaken van zijn, omdat we dat ook nog niet helemaal scherp hebben met elkaar. De conclusie “dat is het gevolg van …” moet denk ik nog wel even wat beter onderbouwd worden. Dus we gaan in gesprek. Ik heb zelf deze maand, want het is nu november, ook een gesprek met de G4. Dan zullen de wethouders ook om tafel zitten en dan zal dit ongetwijfeld ook geagendeerd worden.

De heer Kwint (SP):
De wethouders die hiermee te maken hebben, geven alleen zelf aan dat ze die terugloop juist zien vanaf het moment dat ouders een eigen bijdrage moeten gaan betalen. En als dan in één keer 30% minder jongeren op zo’n vroege voorschoolse educatie verschijnen vanaf het moment dat een eigen bijdrage betaald moet worden, dan vind ik het echt iets te afwachtend om te zeggen: we gaan verder onderzoeken wat hier de oorzaak van is. Toegegeven, correlatie en causaliteit zijn soms door elkaar heen lopende begrippen, maar de timing is hier dusdanig toevallig dat ik het hier wel aandurf.

Minister Slob:
Geld dat is bedoeld voor het bestrijden van onderwijsachterstanden kan gewoon gebruikt worden om kinderen het aanbod te geven dat nodig is als ze met achterstanden te maken hebben. We gaan zelfs nog meer geld beschikbaar stellen; er gaat zo’n 750 miljoen richting gemeentes en scholen. Ik zeg het even mijn hoofd, maar ik denk dat ik het wel goed heb. Het is natuurlijk uiteindelijk aan de gemeente om die doelgroep helemaal vast te stellen. Dat leveren we gewoon; daar leveren we zelfs ook nog gewoon meer geld voor in. Daar ben ik ook blij om. Ik hoop ook dat ze op een goede manier zorgen dat die doelgroepen dan ook getraceerd worden en dat het geld op de goede plek terechtkomt.

(…)

De heer Kwint (SP):
Ten slotte de vroeg- en voorschoolse educatie.

De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat gemeenten in Nederland niet de vrijheid hebben om geen eigen bijdrage te vragen voor de voorschool;
overwegende dat de voorschool erg belangrijk is voor de ontwikkeling van kinderen met een risico op een onderwijsachterstand en daarmee de kansengelijkheid bevordert;
verzoekt de regering de wet zodanig te wijzigen dat gemeenten niet langer verplicht worden om een eigen bijdrage voor de voorschool te vragen en tot die tijd gemeenten
alvast deze vrijheid te gunnen,
en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kwint, Westerveld en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 67 (35000-VIII).

De heer Kwint (SP):
Wederom: het gaat hier dus niet om een extra uitgave. Het enige wat je doet, is gemeenten niet langer in de weg zitten als zij iets willen financieren voor deze kwetsbare doelgroep.

(…)

Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Voorzitter. Het is uur U in het onderwijs. Wij zien groeiende kansenongelijkheid, groeiende segregatie en, we hadden het er net al over, een ernstig lerarentekort. Daarom doen wij samen met mevrouw Westerveld een aantal concrete voorstellen: voorstellen om de loonkloof te verkleinen, voorstellen voor extra handen in de klas. Die tweedeling in ons onderwijs begint al vroeg. Ieder kind verdient een eerlijke start en daarom deze motie.

De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat elk kind de beste kansen verdient om zich te ontwikkelen;
constaterende dat veel kinderen nu met een onoverbrugbare achterstand aan de basisschool beginnen;
van mening dat het gratis aanbieden van voorscholen voor elk kind bijdraagt aan kansengelijkheid en het tegengaan van segregatie;
verzoekt de regering te onderzoeken wat er nodig is om een zestienurige voorschool per week voor alle kinderen vanaf 2,5 jaar gratis aan te bieden en daarbij ook de sociaal-economische effecten mee te wegen, en de Kamer hierover bij de Voorjaarsnota te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul, Kwint en Westerveld. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 70 (35000-VIII).

(…)

Minister Slob:
Voorzitter. Dan de motie op stuk nr. 67. Daar hebben we met elkaar over gediscussieerd. Ik heb ook verwezen naar de schriftelijke antwoorden. Die zijn wat mij betreft afdoende. Daarom ontraad ik deze motie.

(…)

De voorzitter:
Eerst de heer Kwint nog even over de motie op stuk nr. 67.

De heer Kwint (SP):
Ik snap niet zo goed waarom het antwoord op die vraag dat op schrift staat nou voldoende was, want dat was geen antwoord op mijn vraag. De vraag was: kunnen wij niet gewoon gratis — het kost ons niks — alleen de wettelijke bezwaren wegnemen om er zo voor te zorgen dat kinderen niet onnodig bij de voorschool weggaan doordat er bij de harmonisatie van de kinderopvang een onbedoeld neveneffect is opgetreden?

Minister Slob:
Wij hebben ook in de schriftelijke antwoorden aangegeven dat een deel van wat daar nu gebeurt — dat is in ieder geval wat wij kunnen traceren — een gevolg is van eerder gemaakte keuzes. Ik heb u aangegeven welke eisen vastzitten aan het gebruikmaken van middelen. Gaat het daarbij om de middelen die ik ter beschikking heb gekregen, dan zijn die zo fijn dat een gemeente die zegt “dit is de doelgroep, hier zitten de risico’s” die vrij kan aanbieden. U weet dat er bij de andere middelen iets van de ouders gevraagd wordt. Ik heb ook aangegeven dat dat het beleid is. Dus dat gaan we nu niet zomaar wijzigen, maar ik ben wel bereid om in gesprek te gaan met de steden. Het eerste gesprek heb ik al gevoerd en die gesprekken zal ik deze maand voortzetten. Ik ontraad deze motie, maar het onderwerp is dus niet zomaar van tafel.
(…)
Voorzitter. Dan de motie van mevrouw Van den Hul op stuk nr. 70. Ik had haar een toezegging gedaan. Ik zei dat als we verder gaan spreken over het onderwerp vve en dergelijke, ik u een iets preciezere inschatting zal geven van het bedrag; we hadden ons nu vooral even gericht op de plannen die er lagen, en dit is hoger. U gaat nu nog even een stapje verder, met een vrij breed onderzoek. Dat ga ik niet doen, dus in die zin ontraad ik de motie. Maar als we weer rapportages en dergelijke krijgen, krijgt u van mij wel een wat preciezere onderbouwing van de kosten. Dat kan ik u wel toezeggen, maar ik ontraad de motie.