TK | Conceptverslag en stenogram (V)AO Laaggeletterdheid cie. OCW, VWS, SZW en BiZa d.d. 13.06.2019

Uitgelicht:

– selectie voorschoolse educatie uit het AO
– selectie toezeggingen uit het AO
– selectie voorschoolse educatie uit het VAO

Relevante ingediende motie:
-28760-86- Motie van het lid Westerveld c.s. om een pilot te starten en te onderzoeken wat het effect is voor de ontwikkeling van het kind als de startleeftijd voor voorschoolse educatie wordt verlaagd naar 2 jaar, al dan niet met een gelijkblijvende norm van 960 uur; om tevens deze uitkomsten te vergelijken met de situatie waarbij kinderen op de leeftijd van 2,5 jaar beginnen aan de voorschoolse educatie

De ingediende motie is toegevoegd als bijlage. De Tweede Kamer stemt dinsdag 2 juli over deze motie.


De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken hebben op 13 juni 2019 overleg gevoerd met mevrouw Van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, over: laaggeletterdheid.

———-

Selectie voorschoolse educatie

De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. De groei van deze groep stopt helaas niet, want elk jaar weer komen er jongeren van school die laaggeletterd zijn. D66 is blij dat ook het kabinet de urgentie van dit probleem inziet en een nieuwe ambitieuze aanpak heeft naast de investering van 25 miljoen. Om het probleem van de laaggeletterdheid in de toekomst te verkleinen, moeten kinderen de basisvaardigheden goed aanleren. Dat kan al heel vroeg beginnen met het voorlezen van boekjes en het zingen van liedjes, en ook de voor- en vroegschoolse educatie, de kinderopvang, het consultatiebureau et cetera spelen daarbij een belangrijke rol. Hoe kijkt de minister naar preventie en hoe denkt zij daar een optimale aanpak te krijgen? Is de minister bereid om ook bij de ontwikkeling van het nieuwe curriculum expliciet een visie te vormen op de preventie van laaggeletterdheid?

(..)

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Voorzitter. Om ervoor te zorgen dat de 2,5 miljoen mensen die moeite hebben met taal en rekenen mee kunnen doen, is er in iedere levensfase aandacht nodig. Dat begint bij de jongste kinderen. Kinderen tussen 0 en 4 jaar oud maken enorme stappen door in hun ontwikkeling. In geen enkele andere periode ontwikkelen de hersenen zich in zo’n rap tempo. Daarom moeten alle jongere kinderen in Nederland een taalrijke omgeving hebben. Wat GroenLinks betreft zijn er voorschoolse voorzieningen beschikbaar voor alle peuters, zodat peuters al spelenderwijs veel meer ontdekken als het gaat om taal.

(..)

Mevrouw Kuik (CDA):
Voorzitter. Ik eindig waar het mee begint: preventie. De basis, lezen, schrijven en rekenen, leer je op school. Dat is een basistaak, de kern, toch? Ik kan er niet goed bij dat hier dus een groeiende groep jongeren is die laaggeletterd van school komt. Hoe kan dit nou? We zien een grote zorggroep. Dat zijn de 15-jarige vmbo-basisleerlingen, van wie 62% laaggeletterd is. Hoe kan dit? Maar belangrijker is: wat gaan we hieraan doen? Ik wil graag van de minister weten of ze aan de slag gaat met het formuleren van concrete ambities voor het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en het mbo. Hoe gaan we ervoor zorgen dat minder jongeren laaggeletterd van school af gaan?

(..)

De heer Kwint (SP):
Ja, over dat laatste punt van mevrouw Kuik, namelijk dat steeds meer kinderen de facto laaggeletterd van school af gaan. Het probleem is ook dat steeds meer kinderen de facto al laaggeletterd aan hun onderwijscarrière beginnen, nog voordat ze naar school gaan. Zoals die term al doet vermoeden, hebben we daar iets voor in Nederland, namelijk de voorschool. Als kinderen heel jong beginnen met taalontwikkeling, dan zie je dat dat gigantische resultaten heeft de rest van hun leven. Maar we zien ook dat het aantal kinderen met een taalachterstand in de grote steden die daadwerkelijk naar die voorschool gaan, terugloopt. Waarom? Omdat er per ongeluk iets in een kinderopvangwet is gebeurd waardoor ouders nu een eigen bijdrage moeten betalen. Daardoor kiezen ouders die vaak al weinig vertrouwen hebben in instanties en die ervaring hebben met schulden, ervoor om hun kinderen thuis te houden. Ligt er voor ons niet een belangrijke taak als wij zo hard inzetten op laaggeletterdheid later in het leven, en terecht, om zo’n heel kleine, simpele drempel voor ouders weg te nemen?

Mevrouw Kuik (CDA):
De heer Kwint heeft natuurlijk gelijk dat het van jongs af aan begint. Daarom is het van belang dat wij ook inzetten op de taalvaardigheid van ouders, want het begint niet op de voorschoolse opvang, het begint thuis. Daar begint het. Als daar niet wordt voorgelezen en niet wordt gesproken met elkaar, dan zien we ook achterstanden ontstaan. Dus het is en-en. Daarom vind ik het ook goed dat er extra wordt ingezet op de ondersteuning van ouders die een lage taalvaardigheid hebben.

De heer Kwint (SP):
Nu doen we een soort haasje-over wie er eerder begint met taalontwikkeling. Je kunt ook met een Nijntjeboekje tegen een baarmoeder staan praten. Dat schijnt overigens daadwerkelijk te helpen. Met muziek werkt het ook zo. Dan moet er inderdaad wel een kind in zitten, anders heeft het heel weinig zin. Dat is een vrij essentieel onderdeel; ik zag de voorzitter wat verbaasd kijken. Je kunt natuurlijk het zekere voor het onzekere nemen, maar dat was niet helemaal mijn punt.

Natuurlijk is het belangrijk dat ouders thuis boekjes voorlezen, liedjes zingen en gesprekken voeren met hun kind, maar mijn vraag ging over iets anders, namelijk de voorschool. We zien in deze kabinetsperiode dat kinderen uit een omgeving met een groot risico op taalachterstand minder vaak naar de voorschool gaan. Dat is een onbedoeld bijeffect van een paar wetten over kinderopvang, waarvan ik u de details zal besparen. Het minste wat wij zouden moeten doen, met alle mooie woorden die we hier spreken over laaggeletterdheid en over vroeg beginnen met het aanpakken van taalachterstanden, is dan toch om deze onbedoelde fout, waar wij als Kamer of waar het kabinet of allebei verantwoordelijk voor zijn, voor die ouders weg te nemen, zodat kinderen al voordat ze naar school gaan geholpen kunnen worden met hun taalontwikkeling?

Mevrouw Kuik (CDA):
Deze discussie hebben we allang gevoerd bij het debat over voorschoolse opvang. Daar verweet u ons dat wij juist willen dat iedereen daarbij bereikt wordt. Daar zetten wij ook op in.

De voorzitter:
Dat was het antwoord, meneer Kwint.

De heer Kwint (SP):
Ja, maar ik had een hele concrete vraag: waarom schrappen we die bijdrage niet voor die paar ouders die het moeten betalen?

Mevrouw Kuik (CDA):
Dan vraag ik de heer Kwint toch om dat debat te voeren met de woordvoerder die daarover het debat met u heeft gevoerd.

(..)

De heer Wiersma (VVD):
Twee: Nieuwsuur berichtte over de groeiende groep jongeren die al in een vroeg stadium moeite hebben met lezen en schrijven; de heer Kwint wees er ook op. Deze jongeren moeten we dan juist oppakken. We moeten er dus vroeg bij zijn. Is de minister bereid om in de afspraken met de gemeenten te kijken naar een soort case-managementaanpak rond de basisvaardigheden? Daarbij gaat het erom in beeld te brengen hoeveel kinderen in een bepaalde gemeente echt in een lastige categorie vallen, en daarop bijvoorbeeld een top-1.000 te maken, of een top-3.000, als het een grote stad betreft, met echt een volgsysteem, een aanpak en eigenaarschap via het onderwijs. Het gaat er dus om die groep echt te benoemen en te volgen.

Voorzitter. Tot slot …

De voorzitter:
Dat roept vragen op. Eerst de heer Kwint.

De heer Kwint (SP):
Ik vind het wel een interessante suggestie van de VVD, maar een deel van die volgaanpak is er natuurlijk. We hebben nu de Ouder- en Kindcentra. Daar komen ouders met hun kind langs. Ze kunnen al een indicatie geven voor bijvoorbeeld de voorschool om al vroeg aan de slag te gaan met die taalachterstanden, juist om daar in een vroeg stadium al iets aan te kunnen doen. Maar ook als een expert zegt dat een kind eigenlijk iets aan de taalvaardigheid moet gaan doen, is dat uiteindelijk ongeveer het enige wat zo’n Ouder- en Kindcentrum kan doen. Wat zou de heer Wiersma ervan vinden als je bijvoorbeeld zou nadenken over het uitbreiden van de leerplicht, specifiek voor een groep die moeite heeft met de taalontwikkeling, zodat we daar in een nog vroeger stadium echt mee aan de slag kunnen?

De heer Wiersma (VVD):
Dat vind ik een interessante vraag. Ik pak even een groep die hier ook in zit, de inburgeraars. Op het moment dat het kinderen van inburgeraars betreft, zegt de VVD al: het is zó vanzelfsprekend dat dat lezen, schrijven en computeren niet meteen top tot stand zou kunnen komen dat je die kinderen wil verplichten om ook naar de voorschool te gaan. Maar dit is nog een andere groep, die erbij komt, een groep waarvan ik zeg: kijk nou eens in gemeenten of je tot een soort selectie kan komen. Die hebben we immers helemaal niet. In de jeugdzorg maken we allerlei plannen, maar bij laaggeletterdheid hebben we dat eigenlijk niet. Zouden we kunnen kijken of je in gemeenten tot zo’n overzicht zou kunnen komen? Misschien hebben een aantal grote gemeenten hier wel interesse in. Ik weet dat toevallig van Amsterdam. Ik was daar vrijdag bij de openbare bibliotheek, en daar zei men: dit zou ons heel erg kunnen helpen, want deze groep komt ook wel bij de bibliotheek maar is bij de gemeente eigenlijk niet echt neergezet als groep die extra hulp nodig heeft. Zou je tot zo’n overzicht kunnen komen in een gemeente en zou je een aanpak kunnen kiezen om die groep te volgen? Zou daar dan ook, zoals de heer Kwint zegt, een consequentie of een extra verplichting aan kunnen hangen? Maar ik weet niet of het kan. Mijn vraag is dus meer: zou dit een optie zijn om mee te nemen in de gemeentelijke overleggen? Kunnen we kijken of we er meer een hek om zouden kunnen zetten … Het hek is altijd open, want er kunnen natuurlijk altijd meer mensen in. Maar zouden we meer een aanpak kunnen maken die specifiek gericht is op de groep die nog zo jong is en die het het meest nodig heeft?

De heer Kwint (SP):
Mijn stelling is dus dat we een deel van dit netwerk wel hebben. We hebben de Ouder- en Kindcentra die dat gesprek voeren met ouders en kind. Zij geven nu al de indicatie voor de voorschool, op basis van taalachterstand dan wel risico op taalachterstand. Een hele hoop van die dingen hebben wij dus. Ik vind het helemaal niet zo’n onsympathiek idee om dan, zoals de heer Wiersma zegt, te kijken of wij kinderen van mensen die aan het inburgeren zijn naar zo’n voorschool kunnen sturen. Maar twee derde van de laaggeletterden in Nederland is autochtoon. Die mis je met deze aanpak. Zou je niet moeten kijken naar hoe ook die groep al heel jong bijgespijkerd kan worden om die achterstand zo snel mogelijk in te halen?

De heer Wiersma (VVD):
Mijn oproep is eigenlijk: maak dit nou onderdeel van die gesprekken met gemeenten, en kijk hoe je heel specifiek voor deze groep tot maatwerk kan komen. Wat je vervolgens nodig hebt om dat van ons uit te regelen, is de volgende vraag. Maar kan je binnen gemeenten komen tot een soort top-zoveel-aanpak van hele jonge kinderen die juist die hulp nodig hebben?

De voorzitter:
Mevrouw Westerveld, u had ook een vraag.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
In de regel weten gemeenten best wel goed waar die kinderen zijn en hoe ze die kinderen moeten vinden. Er zijn natuurlijk wel een aantal financiële barrières, namelijk doordat er een bijdrage gevraagd wordt van ouders. De heer Kwint had het er zonet al even over. Zullen we, in plaats van meer verplichtingen op te leggen, ervoor zorgen dat mensen veel meer de mogelijkheid krijgen om kinderen op de voorschool te doen als ze dat willen? Dat kan bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat gemeenten in staat worden gesteld om niet die extra bijdrage te vragen van ouders. Ik zou de heer Wiersma willen vragen: zullen we gemeenten de mogelijkheid geven dat ze geen bijdrage hoeven te vragen, zodat kinderen, als dat nodig is, gewoon kosteloos naar de voorschool kunnen gaan om daar te werken aan het wegwerken van taalachterstanden?

De heer Wiersma (VVD):
Nu komen we in een debat over de vroegschool. We komen daarmee ook op punten waarover ik de kennis niet helemaal paraat heb, moet ik eerlijk zeggen. Als u dat aan mij vraagt, moet ik daar straks even op terugkomen. Ik dacht dat het zo is dat gemeenten die bijdrage op nul zouden kunnen zetten. Maar daarover had ik het nog helemaal niet. Ik had het eigenlijk over de vraag, die ik aan de minister stel: kun je met gemeenten komen tot een aanpak, tot afspraken, om deze groep op te pakken, beet te pakken, en misschien via de school zelf in een extra programma te zetten of in andere faciliteiten die gemeenten al hebben? Elke gemeente heeft dat Taalpunt. Er zijn heel veel verschillende manieren waarop gemeenten er invulling aan geven. Ik zeg alleen: blijkbaar hebben gemeenten die kennis en hebben ze die mensen in beeld. Kunnen we dan ook B zeggen, en er met gemeenten afspraken over maken dat ze hen actief toeleiden naar waar ze die kennis en die vaardigheden kunnen krijgen? Ik was dus nog niet helemaal op het formele punt van de vraag hoe het in de structuren werkt. Ik deed de oproep of de minister dit in de afspraken mee wil nemen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik snap het antwoord wel, want dit is best een technische discussie, maar ik denk dat het wel heel interessant kan zijn. Ik ben al wat langer samen met de heer Kwint en mevrouw Van den Hul bezig om te kijken hoe we er echt voor kunnen zorgen dat ouders van jonge kinderen zo veel mogelijk positief worden gemotiveerd om ze naar de voorschool te sturen. Ik denk dat het uit het oogpunt van laaggeletterdheid best interessant kan zijn om op dit punt ook eens bij de heer Wiersma aan te kloppen, want gemeenten kunnen heel veel dingen doen, maar dan moeten wij hier wel de ruimte geven. Soms maakt landelijke wetgeving het voor gemeenten moeilijk om te werken aan het wegwerken van taalachterstanden bij jonge kinderen. Ik denk dat het goed is dat we daar een andere keer over doorpraten.

De heer Wiersma (VVD):
Dat snap ik. Ik wil ook voorkomen dat de minister deze discussie kan afronden door te zeggen: er is nog een debat over, dus we doen er verder even niks mee. Dat is ook de reden waarom ik het even opener vroeg dan u het nu insteekt. Ik hoop ook dat de minister het op die manier beantwoordt, want anders zijn we verder van huis. Maar uiteindelijk moeten dit soort gelden natuurlijk terechtkomen bij de kinderen bij wie de uitdaging en de achterstand het grootst is. Ik vraag alleen of het een idee is om in de afspraken met gemeenten tot zo’n afsprakenindicatie te komen. Ik heb geen idee. Het was maar een idee in reactie op de berichten die we hebben gezien over hoe moeilijk het soms voor hele jonge kinderen is. Overigens was de berichtgeving van Nieuwsuur iets breder. Het ging ook over jongeren die school verlaten. Ik vind dat er vanuit gemeenten eigenlijk in brede zin afspraken voor die groepen moeten worden gemaakt. Daarom vraag ik ook naar de afspraak die de minister wil maken met gemeenten, want het moet echt wel veel verder gaan dan alleen maar: we gaan zoveel mensen helpen. Het moet ook gaan over vragen als: in welke groepen zit het dan, wat ga je daarvoor doen, hoe ga je die mensen vinden en opzoeken? Ze moeten echt aan de bak.

(..)

De heer Kwint (SP):
Nu al kunnen Ouder- en Kindcentra een indicatie afgeven voor de voorschool wanneer een kind een taalachterstand heeft of een hoog risico op een taalachterstand heeft. Ik vind dat het gratis moet zijn. Ik ben daar niet de enige in. De PvdA en GroenLinks vinden dat ook. En ik heb stiekem het idee dat wat coalitiepartijen ook vinden dat het gratis moet zijn, maar dat ze dat onderling nog niet mogen vinden. Wij werken met z’n drieën aan een voorstel op dit punt. Zou het kabinet eens willen kijken wat er voor nodig zou zijn om, wanneer een kind een indicatie krijgt, te verplichten dat het kind naar de voorschool gaat? Ik snap dat het een forse ingreep is en dat je daarmee gaat morrelen aan bijvoorbeeld de leerplicht, maar het alternatief is dat we kinderen opzadelen met een achterstand waar ze vervolgens een leven lang tegen aan het knokken zijn. Als je het goed regelt — nogmaals, dan vind ik ook dat het gratis moet zijn — zou je ervoor kunnen zorgen dat die taalachterstand echt al zo ver mogelijk weg is, voordat het kind naar school gaat. Zo krijgen kinderen op die school echt gelijke kansen.

(..)

Minister Van Engelshoven:
Er waren een aantal vragen over de voor- en vroegschoolse educatie. Het kabinet investeert de komende jaren 170 miljoen per jaar om de voorschoolse educatie te versterken en meer uren beschikbaar te krijgen voor juist die kinderen die het heel hard nodig hebben. De heer Kwint vroeg of dit niet verplicht moet worden via de leerplichtwet. De heer Wiersma vroeg of wij er niet voor moeten zorgen dat die kinderen goed gevolgd worden. Hoe werkt het nu? De consultatiebureaus vervullen een ongelooflijk belangrijke rol in het signaleren van kinderen die het risico lopen van een achterstand op taalgebied. Die zorgen er ook voor dat die kinderen in de vve landen en dat doen ze buitengewoon effectief. De heer Wiersma heeft een terecht punt. Het is vervolgens zaak dat kinderen goed gevolgd worden in hun hele onderwijscarrière en dat gekeken wordt of het wel goed gaat. De gedachte was een soort top-1.000 van kinderen die gericht gevolgd worden. Dat hangt natuurlijk ook af van hoe groot de gemeente is. Als dat goed gaat, wat leren we daar dan van? Ik vind dat een interessante gedachte. Ik kan nu niet overzien of dat zo maar kan. Het gaat om het delen van gegevens tussen allerlei organisaties en dat kan niet zo maar. Op zich vind ik het wel een goede gedachte. Je wilt dat het goed wordt overgedragen en dat we kunnen zien of er stappen vooruit gezet worden. In het bestuurlijk overleg dat ik deze maand nog met gemeenten heb, ga ik verkennen wat we op dit punt kunnen doen. Kunnen wij ervoor zorgen dat die kinderen beter gevolgd worden?

De vraag van de heer Kwint over de leerplicht is interessant. Ik heb in mijn tijd als wethouder gekeken of dit niet wat indringender kon. Kun je niet via de lijn van de leerplicht drang uitoefenen op de ouders van kinderen die wel een indicatie hebben maar niet op de voorschool belanden. Wij kwamen erachter dat we helemaal niet toekwamen aan het versturen van brieven op basis van de leerplichtwet. Overigens konden wij op grond daarvan niets verplichten. De animo bij die ouders om de kinderen op de voorschool te doen landen, is eigenlijk heel groot. De vraag is of je dit soort zware instrumenten nodig hebt en of daar nu echt het probleem zit. De leerplicht geldt voor alle kinderen. Wij maken dit land geen onderscheid in de leerplicht tussen kinderen met een verschillende achtergrond. De vraag is of je zo’n zwaar middel moet inzetten. Volgens mij zit het probleem daar niet.

De heer Kwint (SP):
Ik zou niet willen bepleiten om onderscheid te maken op basis van achtergrond. Het gaat om onderscheid op basis van taalachterstand. Als er makkelijkere manieren zijn, vind ik dat prima. Als wij de leerplicht niet hoeven aan te passen, vind ik dat prima. Ondertussen zien wij dat het percentage op een latere leeftijd toeneemt. We zien dat een op de drie scholen het taalonderwijs niet op orde heeft. Wij zien in de grote steden een terugloop van het aantal kinderen in de vve, specifiek op de voorschool. Ik ben graag bereid om akkoord te gaan met minder rigoureuze maatregelen maar deze drie dingen lijken mij signalen dat het helemaal niet zo de goede kant opgaat.

Minister Van Engelshoven:
Ik wil best nog eens kijken hoe het nou gaat met de doorgeleiding van de kinderen naar de vve. Ik heb niet het beeld dat we rigoureuze maatregelen als een leerplicht op 2,5 jarige leeftijd nodig hebben. Die geldt dan voor alle kinderen. Als u zegt dat het op sommige plekken terugloopt, moeten we goed analyseren waar dat aan ligt. Daar wil ik best naar kijken. Volgens mij zit de crux veel meer in het probleem dat de heer Wiersma aankaartte. Volgen wij die kinderen wel goed en blijven wij dat in voldoende mate doen? Nemen ze die achterstand niet toch te veel mee? Wat betekent dat voor ons oordeel over de kwaliteit en de effectiviteit van de vroeg- en voorschoolse educatie? De consultatiebureaus of de Ouder- en Kindcentra zoals ze tegenwoordig heten, doen de doorgeleiding heel goed. De vraag is dan of we er voldoende in slagen om te voorkomen dat kinderen zonder achterstanden aan het basisonderwijs beginnen. Dat is de belangrijkste opgave waar we voor staan. Ik vind het interessant om te kijken of daar eventueel nog iets bij moet.

De heer Kwint (SP):
Graag. De infrastructuur van consultatiebureaus/Ouder- en Kindcentra is inderdaad van onschatbare waarde. Ik zei niet voor niets dat we daarbij aan moeten sluiten. Zij zijn degenen die de indicatie voor een voorschool geven. Als de minister in kaart kan brengen welk percentage kinderen een doorverwijzing krijgt en ook daadwerkelijk naar de voorschool gaat en als zij duidelijk kan maken wat daar dan vervolgens mee gebeurt, kan ik mijn stok nog even achter de deur laten staan.

De voorzitter:
Dat klinkt goed.

Minister Van Engelshoven:
Dat klinkt heel fijn, als u dat wilt doen. In dit blok tot slot nog de vraag van mevrouw Van den Hul of vroegsignalering bij laaggeletterdheid ook niet een rol moet spelen bij de lerarenopleiding. Ik wil ervoor waken dat we het curriculum van de lerarenopleiding niet gaan overbelasten, want ik hoor steeds meer “dit moet in de lerarenopleiding” en “dat moet in de lerarenopleiding”. Ik signaleer ook dat de signalering van kinderen die een risico op laaggeletterdheid lopen, veel eerder moet gebeuren. Leraren moeten weten hoe ze met verschillende taalniveaus en de taalvaardigheid van leerlingen om moeten gaan. Dat is de kern van hun vak. Waarom dan hier extra ballast leggen op dat toch al erg belastte curriculum? Daar zie ik op dit moment geen noodzaak voor. Overigens is niet alleen het onderwijs aan zet als het gaat om het signaleren van laaggeletterdheid. Dat is ook een verantwoordelijkheid van de zorginstellingen, van de gemeenten, van werkgevers. En ja, ook van scholen, maar niet alleen.

Voorzitter, dan …

De voorzitter:
Ogenblik graag. Mevrouw Van den Hul.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Is de minister het met ons eens dat dit in de huidige tijd van lerarentekorten en toenemende werkdruk soms wel wat onder druk staat? Ik ben het helemaal met de minister eens dat er verschillende partijen aan zet zijn om die vroegsignalering handen en voeten te geven, maar juist in een klas die vaak heel vol is, in een klas waar heel veel verschillende uitdagingen tegelijk zijn en in een klaar waar soms ook nog eens de deur tussen twee lokalen openstaat, omdat er geen vervanger te vinden is, dreigt dat soms wel in de knel te komen. Erkent de minister dat dat soms negatief op elkaar kan inwerken?

Minister Van Engelshoven:
Natuurlijk, niks is perfect en natuurlijk gaat die signalering ook in het basisonderwijs niet helemaal goed. Maar als u mij nu vraagt of er op dit moment aanleiding is om dat ook nog eens extra bovenop alles te leggen wat ze in de lerarenopleiding al doen, dan denk ik dat daar nu niet mijn grootste urgentie is.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Het was mij duidelijk dat dat niet de grootste urgentie van de minister had, maar mijn vraag was een andere, namelijk: erkent de minister dat het lerarentekort en de werkdruk op dit moment een negatieve impact kunnen hebben op die vroegsignalering? Docenten geven aan dat het water hun soms aan de lippen staat en dat ze soms veel branden tegelijk moeten blussen, waardoor ze minder tijd hebben voor leerlingen die extra aandacht nodig hebben.

Minister Van Engelshoven:
Nogmaals, die vroegsignalering vindt vroeger plaats, daarom noemen we het ook vroegsignalering. Dat gebeurt echt in de vroeg- en voorschoolse educatie. Ja, het lerarentekort is een indringend vraagstuk, maar we moeten daar nu ook niet alles aan gaan koppelen.

(…)

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Als het gaat over het onderwijs vind ik de antwoorden nog wat mager. Volgens mij moet er veel meer gebeuren om te zorgen dat kinderen al op de voorschool worden bereikt. Daar kan ook nog veel meer gebeuren. Ik wil graag een VAO aanvragen en ik wil graag dat dat nog voor het zomerreces plaatsvindt, zodat wij in ieder geval voor de nieuwe schoolperiode de minister eventueel een paar dingen kunnen meegeven.

(…)

De heer Kwint:
Dan de jongeren, de voorschool. Ik ben heel blij dat de minister nu gaat kijken hoe het zit met die doorverwijzing, wat daarmee gebeurt, hoeveel kinderen er wel of niet naar de voorschool gaan na een indicatie en waarom ze misschien niet naar een voorschool zouden gaan. Ik ben heel benieuwd op welke termijn de minister dat uitgezocht zou kunnen hebben. Tot die tijd laat ik die stok achter de deur.

(..)

Minister Van Engelshoven:
Volgens mij was de heer Kwint vooral blij met een aantal toezeggingen die ik heb gedaan. Als wij voorzieningen in het leven roepen, moeten we natuurlijk altijd kritisch blijven kijken of we mensen daar ook echt mee bereiken. Dat is nu precies wat ik in de afspraken met gemeenten inzichtelijk wil maken: komen mensen ook echt bij de voorziening die we precies voor hen in het leven hebben geroepen? Ik hoop ook dat we, als we eenmaal de cijfers hebben, met elkaar ook iets meer vertrouwen krijgen dat het ook daadwerkelijk gebeurt.

De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee komen we aan het einde van de tweede termijn van de zijde van de Kamer. O, er is nog een interruptie van meneer Kwint.

De heer Kwint (SP):
Voorzitter. Ik had nog een vraag over die doorverwijzing en de vve. Wanneer kan de minister dat ongeveer in kaart gebracht hebben? Ik kan me voorstellen dat dat niet binnen een week is, want dat lijkt me best ingewikkeld.

Minister Van Engelshoven:
Dat komt begin volgend jaar bij de volgende voortgangsrapportage. Die informatie is niet iets wat ik zomaar even uit mijn mouw tover. Dat moeten we echt even zorgvuldig navragen, want dan wil ik u ook echt de goede cijfers geven. Dus begin volgend jaar bij de volgende voortgangsrapportage.

———-

Selectie toezeggingen

De voorzitter:
Dank u wel. Dan komen we daarmee aan het einde van de tweede termijn. Ik neem even de toezeggingen met u door. Ik begin met te constateren dat er een VAO is aangevraagd, met als eerste spreker mevrouw Westerveld.
• De minister zegt toe dat de Kamer in het najaar wordt geïnformeerd over het kwaliteitskader dat wordt ontwikkeld voor het non-formele cursusaanbod voor laaggeletterden. Tevens wordt in deze brief meegenomen hoe de mogelijke groei van deelnemers concreet kan worden gemeten en welk volgsysteem wordt gehanteerd.
• De Kamer wordt in het najaar per brief geïnformeerd over de vormgeving van het kenniscentrum laaggeletterden dat in 2020 van start gaat.

Daarmee komt er een einde aan dit algemeen overleg. Ik dank de minister, haar ambtenaren, de leden, onze onvolprezen ondersteuning in alle vormen en de mensen op de publieke tribune, in het bijzonder onze taalambassadeurs. Ik hoop dat het een leuke middag voor u was. Ik hoop dat die nog veel leuker wordt, want ik wens u allemaal nog een hele mooie dag toe.

De heer Kwint (SP):
Sorry, voorzitter, maar er is nog een toezegging. Die werd zo ongeveer in de allerlaatste zin gedaan. Aangezien ik zelf vrij warrig ben, ben ik bang dat als die niet in het overzicht terechtkomt, ik die dan zelf vergeet.

De voorzitter:
Ja, die luidt als volgt.
• Begin 2020 wordt de Kamer bij de volgende voortgangsrapportage geïnformeerd over de deelname aan de voorschool.

———-

Tweede Kamer, 99e vergadering, donderdag 27 juni 2019

Aan de orde is het VAO Laaggeletterdheid (AO d.d. 13/06).

———-

Selectie voorschoolse educatie

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dan mijn tweede motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de onderwijsinspectie in de Staat van het Onderwijs concludeert dat leerlingen minder goed presteren op de kernvakken taal en rekenen, en dat laaggeletterdheid toeneemt;

overwegende dat kinderen zo vroeg mogelijk in een taalrijke omgeving moeten zijn om laaggeletterdheid op latere leeftijd te voorkomen, zoals ook de SER adviseert;

constaterende dat gemeenten 960 uur voorschoolse educatie moeten aanbieden voor doelgroeppeuters, maar deze urennorm en bijbehorende financiële kaders alleen gelden voor peuters vanaf 2,5 jaar;

verzoekt de regering een pilot te starten en te onderzoeken wat het effect is voor de ontwikkeling van het kind als de startleeftijd voor voorschoolse educatie wordt verlaagd naar 2 jaar, al dan niet met een gelijkblijvende norm van 960 uur;

verzoekt de regering tevens deze uitkomsten te vergelijken met de situatie waarbij kinderen op de leeftijd van 2,5 jaar beginnen aan de voorschoolse educatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld, Kwint en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 86 (28760).

(…)

Minister Van Engelshoven:
De motie op stuk nr. 86 over de vve wil ik ontraden. Met u ben ik van mening dat vve cruciaal is om achterstanden in het onderwijs in een vroeg stadium aan te pakken. Daarom investeert het kabinet daar ook fors in: er komt 170 miljoen per jaar bij, specifiek voor kinderen met een hoog risico. Het effect van deze extra investeringen wordt nog onderzocht. U wilt het onderzoek naar voren halen en een pilot starten. Twee redenen voor mijn oordeel: wij willen eerst het effect van de huidige inzet evalueren. Daarom vinden wij het nu nog te vroeg om vanuit het Rijk weer iets nieuws te starten. Overigens, als gemeenten willen wat u vraagt, kan dat. Gemeenten die dat willen, hebben de mogelijkheid om dit te doen, maar wij wachten eerst de effectonderzoeken van de huidige inzet af, dus deze motie wordt ontraden.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 86 wordt ontraden. Mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik zeg in deze motie niet dat we een onderzoek naar voren moeten halen maar dat we gaan kijken naar het effect van het naar voren halen van de leeftijd waarop kinderen naar de voorschoolse educatie gaan. Uit alle onderzoeken die we nu kennen, onder andere van de SER en wetenschappers, blijkt namelijk dat het goed is voor de ontwikkeling van kinderen en voor het tegengaan van taalachterstanden als ze al op heel jonge leeftijd terechtkomen in een taalrijke omgeving. Ik vraag niet om iets naar voren te halen maar om te onderzoeken wat het effect is als je die leeftijd van 2,5 jaar naar beneden haalt.

Minister Van Engelshoven:
Dat begrijp ik heel goed, maar wij zetten nu 170 miljoen extra in, specifiek gericht op extra uren voor die doelgroep. Het kabinet kiest ervoor om dat eerst te doen en om daar eerst het effect van te onderzoeken voordat we weer een nieuwe pilot starten, die overigens ook extra middelen kost, die we op dit moment niet hebben. Maar gemeenten die dit zouden willen, kunnen met uw oproep aan de slag.