TK | Verslag inzake Belastingplan 2020

Uitgelicht:

‘6. Aanpassen van de werkkostenregeling

De leden van de VVD-fractie zijn tevreden met de intensivering van de werkkostenregeling. Zij zien het profijt dat ondernemers hiervan kunnen hebben. De leden van de VVD-fractie vragen de regering uit te splitsen welke sectoren vooral gebruikmaken van de werkkostenregeling. Kan een uitputtende lijst gegeven worden van de vrijstellingen en de nihilwaarderingen binnen de werkkostenregeling? Welke aanvullende wensen werden er in het overleg met de werkgevers nog meer geuit, waaraan nu vanwege het budgettaire beslag niet voldaan kon worden?
Welk bedrag is gemoeid met de vergroting van de vrije ruimte in de werkkostenregeling?

De leden van de VVD-fractie wijzen op de correspondentie bij de introductie van de werkkostenregeling tussen de hoogste schijf in de inkomstenbelasting (toen 52%) en de eindheffing van de werkkostenregeling van 80%. Gezien het feit dat de hoogste schijf inkomstenbelasting is verlaagd naar 49,5%; wat zijn de budgettaire gevolgen van het verlagen van de eindheffing van de werkkostenregeling van 80% naar 76,15%?

De leden van de D66-fractie vragen in welke mate naast werkgevers ook werknemers zijn geconsulteerd om na te gaan voor welke aanpassingen in de werkkostenregeling draagvlak bestaat.

De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze de regering omgaat met het advies van het Adviescollege toetsing regeldruk om te onderzoeken of de verplichte VOG voor werknemers gefinancierd kan worden uit algemene middelen.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat het bedrag van 100 miljoen euro voor de verlaging van lasten op arbeid voor het mkb gemiddeld per mkb-ondernemer oplevert. Met hoeveel kan de vrije ruimte per onderneming verhoogd worden? Hoeveel van de 100 miljoen euro gaat op aan de gerichte vrijstelling voor de VOG? Hoe is dit bedrag van 100 miljoen euro tot stand gekomen en is dit onderdeel van een bredere visie op het mkb in Nederland?

(…)

6.2. Vrijstellen van vergoedingen voor een VOG

De leden van de VVD-fractie vragen naar de kosten van het uit de algemene middelen betalen van een VOG. Welk bedrag is gemoeid met het gericht vrijstellen van de VOG? Zij wijzen erop dat ook bij algemene middelen uiteindelijk ondernemers en werkgevers de kosten dragen, maar dan via een andere manier.

De leden van de VVD-fractie vragen naar een preciezere uitsplitsing van de betrokken ondernemers. Welke sectoren ervaren het voordeel van deze maatregel? Hoeveel ondernemers zijn dit?

De leden van de CDA-fractie zijn het ook zeer eens dat de vergoeding voor het aanvragen van een VOG niet meer tot het loon geteld wordt, of althans dat dit loon is vrijgesteld. Een VOG wordt immers niet beleefd als loon, de werknemer heeft er in bijna alle gevallen ook niets aan, het gaat alleen om kosten die de werknemer maakt voor zijn dienstbetrekking.

De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre bij de beoordeling van de noodzakelijkheid en de doelmatigheid van deze maatregel is beoordeeld of er niet veel te vaak een VOG wordt gevraagd. Dit kan leiden tot onnodige problemen op de arbeidsmarkt, en administratieve lasten bij werknemer, werkgever en overheid. In hoeverre betekent deze maatregel een stimulering van het vragen van onnodige VOG’s? Heeft de regering overwogen om gericht een legesvrijstelling of subsidie in te richten voor sectoren en arbeidsplaatsen waar een VOG onontbeerlijk is?

(…)

2. Wetsvoorstel belastingplan
2.2 Werkkostenregeling
De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze het vergroten van de vrije ruime in de werkkostenregeling bijdraagt aan het doel om de lasten op arbeid voor het mkb te verhogen. Maakt deze maatregel het aantrekkelijker voor het mkb om extra personeel aan te nemen of personeel te behouden?’


35 302 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2020)

Nr. VERSLAG
Vastgesteld 10 oktober 2019

De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

———–

Inhoudsopgave
INLEIDING
ALGEMEEN
1. Inleiding
2. Samenstelling pakket Belastingplan 2020
3. Opzet algemeen deel
4. Inkomensbeleid
5. Overgangsrecht voor saldolijfrenten van vóór 2001
6. Aanpassen van de werkkostenregeling
6.1. Vergroten vrije ruimte gericht op het mkb
6.2. Vrijstellen van vergoedingen voor een VOG
6.3. Verlengen uiterste moment aangifte en afdracht eindheffing
6.4. Waarde producten uit eigen bedrijf
7. Indexeren van vrijwilligersregeling
8. Aanpassen vrijstelling overheidsondernemingen
8.1. Aanpassen onderwijsvrijstelling
8.2. Aanpassen vrijstelling voor interne activiteiten en quasi-inbestedingsvrijstelling
9. Invoeren minimumkapitaalregel voor banken en verzekeraars
10. Aanpassen verhuurderheffing
11. Verlaagd btw-tarief voor elektronische uitgaven
12. Aanpassen accijns op tabaksproducten
13. Vrijstellingen in de assurantiebelasting
14. Rentevergoeding bij te late terugbetaling Belastingwet BES
15. Grensbedragen voor teruggaaf en terugbetaling BES
16. Invoeren aftrekuitsluiting dwangsommen
17. Budgettaire aspecten
17.1. Budgettaire gevolgen pakket Belastingplan 2020
17.2. Budgettaire gevolgen wetsvoorstel Belastingplan 2020
18. EU-aspecten
19. Gevolgen voor burger en bedrijfsleven
20. Uitvoeringskosten Belastingdienst
21. Advies en consultatie
22. Evaluaties
23. Transponeringstabel

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel ..
BIJLAGE
Uitvoeringstoetsen Belastingplan 2020
Ramingstoelichtingen bij het pakket Belastingplan 2020 inclusief certificeringsdocument CPB
OVERIG

INLEIDING

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Belastingplan 2020 en de wijziging van enkele andere wetten. Nu het economisch goed gaat, de werkgelegenheid en de overheidsfinanciën een positieve ontwikkeling laten zien is het voor de leden van de VVD-fractie belangrijk dat de mensen hiervan profiteren. Zij zijn verheugd dat de regering ervoor gekozen heeft ruim 3 miljard euro extra lastenverlichting voor de middeninkomens te geven. Zij hebben nog wel enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het Belastingplan 2020.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het Belastingplan 2020.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Pakket Belastingplan 2020. Deze leden verwelkomen dat werken meer gaat lonen, bedrijven meer bijdragen, belastingontwijking verder wordt aangepakt en de regering hard aan de slag is met het Klimaatakkoord.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben daarbij nog enkele vragen aan de regering.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben hierbij enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het pakket Belastingplan 2020.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met interesse kennisgenomen van het tweede Pakket Belastingplan van het kabinet Rutte III. Graag maken zij van de gelegenheid gebruik om een aantal vragen aan de regering voor te leggen.

De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel.

De leden van de fractie van 50PLUS hebben met interesse kennisgenomen van het pakket Belastingplan 2020. Deze leden hebben echter nog de nodige vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Belastingplan 2020. Zij hebben nog wel enkele vragen.

ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een totaaloverzicht kan geven van maatregelen, de datum van inwerkingtreding en het moment van evaluatie van alle maatregelen die ingaan per 1 januari 2020, 2021 en 2022.

De leden van de CDA-fractie willen graag een aantal algemene problemen met de Nederlandse belastingen aanstippen voordat zij concrete vragen stellen over de voorliggende maatregelen.
Deze opmerkingen vallen uiteen in twee categorieën: een aantal algemene opmerkingen over de staat van het Nederlandse belastingstelsel en een aantal opmerkingen over zaken die niet in het huidige Belastingplan zijn opgenomen maar niet nog goed genoeg lopen.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de leden van de regering, van de Tweede Kamer en het algemene publiek elk jaar getrakteerd worden op koopkrachtplaatjes, koopkrachtstaatjes en koopkrachtwolken en dat op basis daarvan besluiten genomen lijken te worden.
Echter, zowel voor de Belastingdienst als voor de burger is het belasting- en toeslagenstelsel zodanig complex geworden dat zij erdoor in de problemen kunnen komen. Het is bijkans onmogelijk om uit te rekenen hoeveel extra belasting je moet betalen en hoeveel toeslagen je moet terugbetalen als je € 100 extra inkomsten hebt.
Deelt de regering dat het wenselijk is dat een burger met enig gemak inzicht moet hebben in hoeveel belasting hij betaalt hij als extra werkt? Zo ja, hoe gaat de regering dan bewerkstelligen dat dat ook echt zo is?
En nu de regering het hoogste tarief verlaagt naar 49,5%, vragen de leden van de CDA-fractie of de regering het ook wenselijk vindt om een minimumpercentage aan te geven dat burgers altijd zouden moeten overhouden van elke € 100 euro die zij verdienen met extra werk (een uitzondering daarbij mag gelden voor mensen die nog aanvullende bijstand ontvangen). Is het voor de regering acceptabel dat mensen zeg minder dan € 40 overhouden van € 100 extra verdiend arbeidsinkomen?

Bij de toeslagen is er een evident probleem: 664.000 mensen hebben een terugbetalingsregeling, meer dan een miljoen mensen hebben een uitstaande toeslagschuld en vorig jaar is bij 48.000 mensen loonbeslag gelegd.
De leden van de CDA-fractie merken op dat het voor veel burgers niet bekend is wat zij overhouden van een loonsverhoging of een dag extra werk. Er zijn mensen die een marginale druk hebben van 0% en mensen die een marginale druk hebben van 80%, zo blijkt uit de recente cijfers van het kabinet. En vaak komen ze daar achteraf pas achter bij het moeten terugbetalen van toeslagen of door een naheffing van de Belastingdienst. Voor een kostwinner is het mogelijk om € 5.000 euro extra te verdienen en dan minder dan € 1.000 euro over te houden. Weliswaar is dit een verbetering ten opzichte van vorig jaar (toen was het mogelijk voorbeelden te maken waarbij zij/hij niets overhield), maar dat maakt het eindbeeld nog niet rechtvaardig.

Nu is er de afgelopen jaren een aantal afspraken gemaakt en de leden van de CDA-fractie willen graag weten wat er terechtgekomen is van de volgende afspraken om toeslagschulden te voorkomen en mensen niet in de problemen te brengen:
1. Via de polisadministratie ontvangen de Belastingdienst/UWV de actuele inkomensgegevens van alle werknemers, gepensioneerden en uitkeringsgerechtigden. Vindt er nu een goede koppeling plaats zodat mensen die minder inkomen krijgen, hogere toeslagen krijgen en omgekeerd? Binnen welke termijn werkt dit nu?
2. De Belastingdienst zou de beslagvrije voet correct berekenen. Dat betekent dat de belastingplichtigen of toeslaggerechtigden altijd (net) genoeg geld overhouden om te leven. Wat is de harde datum waarop dit echt ingaat?
En hoeveel beslagvrije voeten heeft de Belastingdienst het afgelopen jaar berekend en hoeveel daarvan waren correct?
3. Kan de regering op alle beschikkingen en voorschotten het toetsingsinkomen vermelden waarop de toeslag gebaseerd is, zodat mensen het zelf kunnen narekenen indien zij dat wenselijk achten?

De leden van de CDA-fractie merken net zoals voorgaande jaren op dat de hoeveelheid wetgeving in het Belastingplanpakket weer aanzienlijk is en dat het voor de parlementaire behandeling veel beter zou zijn om dit meer te spreiden. Deze leden zijn dan ook blij dat de regering volgend jaar met een fiscale verzamelwet zal komen. Zijn er nog meer fiscale wetten die de regering voornemens is om in het eerste half jaar van 2020 bij de Kamer in te dienen?

De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat het beleid van dit kabinet de lasten voor burgers in de jaren 2018 tot en met 2021 verlaagt met 10 miljard euro en dat de regering met dit Belastingplan structureel 3 miljard euro extra beschikbaar stelt om de lasten van huishoudens te verlichten, vooral voor werkenden. De lasten van bedrijven nemen juist toe door de aanpak van belastingconstructies, zonder dat de regering oog verliest voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat.

Ook worden er volgens de leden van de D66-fractie veel andere goede maatregelen voorgesteld. De btw op e-publicaties, zoals e-books en abonnementen op online nieuwsplatforms, wordt verlaagd, dwangsommen voor bedrijven zijn niet meer aftrekbaar van de vennootschapsbelasting, de regering werkt verder toe naar een rookvrije generatie, vrijwilligers krijgen een extra steun in de rug en de keuzevrijheid bij het contact tussen de Belastingdienst en belastingplichtigen wordt vergroot.

Dit neemt niet weg dat de leden van de D66-fractie nog steeds grote uitdagingen voor zich zien. Het belastingsysteem is zeer complex en lijkt haast overprikkeld. Bijvoorbeeld als het gaat om het ingewikkelde woud aan toeslagen en de problemen die dit met zich meebrengt, zoals schulden na, soms onterechte, terugvorderingen. Andere uitdagingen zijn het mogelijk verstoorde evenwicht tussen werknemers, IB-ondernemers en dga’s, nu de belastingdruk voor vooral directeur-grootaandeelhouders lager lijkt te zijn dan werknemers en IB-ondernemers, de steeds verder toegenomen vermogensongelijkheid, verstoringen in de woningmarkt, de nog steeds te hoge marginale druk en het feit dat lagere zorgpremies via de begrotingsregels automatisch tot een hogere belastingdruk voor de laagste inkomens leiden. Met andere woorden: de leden van D66-fractie kijken met zeer veel belangstelling uit naar de bouwstenen voor een nieuw belastingstelsel en willen daar het liefst zo snel mogelijk mee aan de slag.

De leden van de D66-fractie vragen of de regering een geactualiseerd overzicht kan geven van fiscale wetswijzigingen/maatregelen met een inwerkingtredingsdatum van na 1 januari 2020, zoals eerder aan de Kamer is verstrekt .
Kan de regering bevestigen dat het budgettaire belang van de 98 fiscale regelingen in 2020 meer dan 110 miljard euro bedraagt? Hoe verhoudt dit bedrag zich tot het budgettaire belang van fiscale regelingen in andere landen? Hoe heeft dit budgettaire belang zich over de afgelopen tien jaar ontwikkeld?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het pakket een aantal kleine en technische wijzigingen bevat, welke op goedkeuring van hen kan rekenen. Echter, tegen enkele belangrijke stappen die worden genomen in dit pakket hebben deze leden grote inhoudelijke bezwaren. Zo zien zij een stap naar een tweeschijvenstelsel die de complexiteit van het stelsel niet of nauwelijks vermindert, maar die wel leidt tot grotere ongelijkheid in de samenleving.

De verlaging van het hoge vennootschapsbelastingtarief is voor 2020 van tafel, maar zal in 2021 alsnog doorgang vinden. De leden van de PvdA-fractie zien dat de noden in de samenleving elders liggen, en bepleiten daarom het volledig afzien van de verlaging van de winstbelasting.

De leden van de PvdA-fractie constateren voorts dat er geen oplossingen worden aangedragen voor de disproportionele belastingen voor woningbouwcorporaties en huurders in het algemeen. De heffing voor corporaties als gevolg van Anti Tax Avoidance Directive (ATAD) is veel hoger dan geraamd, ondanks het feit dat hiervoor door corporaties was gewaarschuwd. Het is dan zaak om alsnog naar deze signalen te luisteren en te corrigeren. Ook de verhuurderheffing loopt sneller op dan verwacht. Een korting op die heffing van 100 miljoen euro per jaar is in die zin een doekje voor het bloeden en helpt amper bij het oplossen van de woningnood in Nederland. De leden van de PvdA-fractie hadden in dit Belastingplan en bij de begroting maatregelen verwacht die de huren betaalbaar houden, grote beleggers eerlijk belasten en zorgen voor meer woningen. Dat is te weinig gebeurd. De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering dan ook het Belastingplan zo te wijzigen dat de ongelijkheid afneemt, bedrijven eerlijker worden belast en er meer woningen gebouwd worden.

De maatregelen tegen belastingontwijking worden verwelkomd door de PvdA-fractie. Zij constateren daarbij dat de bronbelasting op rente en royalty’s krachtiger vormgegeven had kunnen worden. De maatregelen die voortkomen uit ATAD2 worden apart behandeld, en vormen een zeer belangrijk middel in de strijd tegen belastingontwijking.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat in het voorgestelde Belastingplan enkele grondslagversmallers – de algemene heffingskorting en vooral de arbeidskorting – fors worden verhoogd. Deze leden vragen de regering hoe dit past bij de belastinghervormingsadviezen van de afgelopen tien jaar met als rode draad ‘grondslagen verbreden, tarieven verlagen’ en bij het onlangs gestarte zogenoemde bouwstenentraject om tot een toekomstbestendiger en eenvoudiger en wat betreft deze leden ook rechtvaardiger belastingstelsel te komen. Het valt deze leden op dat bij de belastingen voor bedrijven de doctrine ‘bredere grondslagen, lagere tarieven’ meer impact heeft dan bij de belastingen voor burgers. Hoewel het hoge vennootschapsbelastingtarief (Vpb-tarief) minder omlaag gaat dan vorig jaar is afgesproken, daalt dit tarief structureel nog steeds, terwijl het basistarief in box 1 structureel stijgt naar meer dan 37%. Graag ontvangen de leden van de ChristenUnie-fractie een nadere toelichting en verantwoording op deze onderscheiden fiscale bejegening van burgers en bedrijven, mede in het licht van de al genoemde adviezen en het bouwstenentraject.

De leden van de PvdD-fractie willen in algemene zin dat de belasting op arbeid verlaagd wordt en de belasting op het gebruik van schaarse grondstoffen verhoogd wordt. Hierdoor wordt het voor bedrijven eenvoudiger om mensen in dienst te nemen en kan Nederland banen behouden en creëren. In plaats van deze belasting op arbeid moeten milieuvervuilende producten en activiteiten en het gebruik van schaarse grondstoffen en energie veel zwaarder belast worden.
Deze leden hebben een aantal kritische vragen en opmerkingen voor de regering over de wijze waarop deze regering de belastingen op arbeid wijzigt.

2. Samenstelling pakket Belastingplan 2020

De leden van de VVD-fractie constateren dat op het terrein van mobiliteit er een aantal maatregelen wordt aangekondigd voor eerdere beëindiging van de stimulering van emissievrije auto’s. Wat bedoelt de regering met emissievrije auto’s; welke technieken schaart de regering hieronder?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering of er meerdere (AEX)-bedrijven zijn met een effectief Vpb-tarief van 0% (net als Shell). Hoeveel bedrijven zijn er met een effectief Vpb-tarief van 0-5%? 5-10%? 10-15% etc.? Kan de regering hier meer informatie over geven zonder daarbij individuele bedrijfsgegevens naar buiten te brengen?

3. Opzet algemeen deel

De leden van de PVV-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat Nederland nog steeds soeverein is op fiscaal gebied en of de regering bij de argumentatie de uitspraak van het Europese hof in de Starbucks-zaak kan meenemen. In hoeverre is de regering bereid deze soevereiniteit op fiscaal gebied te blijven verdedigen?

4. Inkomensbeleid

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat de regering extra ruimte heeft gemaakt voor lastenverlichting voor middeninkomens. De leden van de VVD-fractie vragen naar het gemiddelde voordeel van de extra lastenverlichting. Kan dit door middel van een aantal voorbeeldhuishoudens worden geschetst?

De leden van de VVD-fractie vragen of historische gegevens voor het toptarief gegeven kunnen worden. Wat was het toptarief in de laatste decennia? Kan dit vergeleken worden met de omringende landen? Kan daarbij ook het drempelbedrag gegeven worden dat gehanteerd wordt voor de inkomstenbelasting?

De leden van de VVD-fractie vragen naar een historische opbouw van de algemene heffingskorting. Hoe hoog was het bedrag van de algemene heffingskorting in de laatste tien jaar? Wie profiteren precies van de algemene heffingskorting? Hoe is de verhouding tussen actieven en inactieven? Wat is het verschil in profijt tussen een euro verhoging van de arbeidskorting en een euro verhoging van de algemene heffingskorting? Kan dit kwantitatief uitgesplitst worden? Wat zou het kosten om de afbouw van de algemene heffingskorting af te schaffen? En wat zou het voordeel hiervan zijn?

De leden van de VVD-fractie vragen welk deel van de lastenverlichting uit het saldo wordt gehaald.

De leden van de VVD-fractie vragen tot wanneer het geld opzij wordt gezet voor de hervorming op de arbeidsmarkt. Zijn er speciale doelen voor dit opzijgezette geld of bepaalde voorwaarden waarvoor dit geld gebruikt dient te worden? De leden van de VVD-fractie vragen naar het effect wanneer dit geld gebruikt zou worden voor een aanvullende verhoging van de arbeidskorting of verlaging van de tarieven.

De leden van de VVD-fractie vragen wat de te verwachte opbrengsten zijn van het afschaffen van de betalingskorting in de vennootschapsbelasting. Wat zijn de te verwachten effecten als bedrijven niet langer in aanmerking komen voor een betalingskorting?

De leden van de VVD-fractie vragen de regering aan te tonen dat ook zelfstandigen er komend jaar op vooruit gaan, en welke waarborgen er zijn dat zelfstandigen in de jaren erna niet disproportioneel geraakt worden.

De leden van de VVD-fractie vragen naar meer informatie achter het vaststellen van de tabelcorrectiefactor. Hoe wordt deze precies vastgesteld? Wat zijn de precieze effecten hiervan? Wat zijn de kosten of opbrengsten wanneer deze factor verhoogd of verlaagd wordt?

De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de beleidswijziging van het kabinet. De inkomens van burgers zijn de afgelopen jaren achtergebleven bij de inkomens in veel andere EU-lidstaten, ondanks de relatief hoge economische groei, en de lasten voor het bedrijfsleven zijn per saldo verlaagd.
Daarom is het een verstandige keuze om meer lastenverlichting te geven aan burgers en in 2020 geen verlaging door te voeren van het hoge Vpb-tarief.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering waarom de afbouw van de zelfstandigenaftrek en de bijbehorende arbeidskorting niet in hetzelfde tempo plaatsvinden. Tevens vragen zij waarom de opbrengst van de afbouw van de zelfstandigenaftrek gereserveerd wordt en niet gebruikt wordt ter gedeeltelijke dekking van de verhoging van de arbeidskorting. De leden van de CDA-fractie vragen verder ter aanvulling van tabel 1 vanaf welk arbeidsinkomen (uit dienstbetrekking) een belastingplichtige, zonder kinderen, belasting verschuldigd is in 2019, 2020, 2021. Zij vragen hiernaar, omdat het belastingplichtigen vaak onbekend is dat de eerste duizenden euro’s belastingvrij verdiend kunnen worden en omdat dit bedrag in 2020 ook fors stijgt. Met betrekking tot tabel 2 vragen de leden van de CDA-fractie hoeveel AOW-gerechtigden te maken hebben met verzilveringsproblematiek, omdat zij onvoldoende inkomen hebben om de heffingskortingen te verzilveren. Zou het uitvoerbaar zijn om de ouderenkorting uit te betalen als er onvoldoende inkomen is?

De leden van de fractie van D66 vragen of de bruto-netto-trajecten van werknemers, IB-ondernemers en dga’s, zoals vorig jaar opgenomen in de tabellen van bijlage I van de Nota naar aanleiding van het verslag en aan de hand van de voorbeelden uit het IBO Zelfstandigen zonder personeel, geactualiseerd zouden kunnen worden voor de jaren 2019, 2020, 2021 en 2028 . Zou de regering daarbij ook de werkgeverslasten, inclusief het lage-inkomensvoordeel kunnen weergeven? Deze leden vragen hierbij ook naar de betekenis van de wijzigingen in 2020 en 2021 voor deze trajecten. Daarnaast vragen de leden een vergelijking tussen zzp’ers die zouden werken tegen het minimumtarief van € 16, inclusief de doorwerking van de 15% kosten waarvan is uitgegaan (en de aftrekbaarheid daarvan) en een werknemer op minimumloon met bijbehorende werkgeverslasten.

De leden van de D66-fractie vragen de regering om nader in te gaan op het voorbeeld dat tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen werd beschreven door de staatssecretaris van Financiën , namelijk dat een werknemer 49,5% belasting gaat betalen, een IB-ondernemer 44,3% en een dga 37,9%. In hoeverre is bij dit voorbeeld nog sprake van een globaal fiscaal evenwicht? Deelt de regering dat daarmee de belastingdruk voor dga’s een stuk lager ligt dan die van werknemers en IB-ondernemers, waaronder veel zelfstandigen zonder personeel? Voor welke jaren geldt dit verschil in belastingdruk? Kan de regering daarbij ook vooruitblikken op de situatie in 2028 wanneer de zelfstandigenaftrek is verlaagd tot € 5000?

De leden van de D66-fractie vragen om een figuur van de gemiddelde belastingdruk van alle huishoudens in 2018 en 2021, na de invoering van de maatregelen van dit kabinet, vergelijkbaar met figuur 8 van het onderzoek naar de marginale druk .

De leden van de D66-fractie vragen of de regering de koopkracht zoals gerapporteerd in de MEV per kwintiel kan uitsplitsen naar werkenden en niet-werkenden. Deze leden vragen om de ontwikkeling van de AOW over de afgelopen 20 jaar ten opzichte van de gemiddelde contractloonontwikkeling, de ontwikkeling van de inkomenspositie van de groep vlak na pensionering en de ontwikkeling van de koopkracht van werkenden op 100% WML.

De leden van de D66-fractie vragen of de regering een rekentool of webmodule kan maken waarmee mensen en huishoudens eenvoudig kunnen berekenen wat hun marginale druk is.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen wat het beleid van de regering is achter het verhogen van de eerste schijf van 36,65% naar 37,35% in 2020 en het daarna weer verlagen naar 37,10% in 2021.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen wat er precies gebeurt (kwantitatief) met de koopkrachtplaatjes als de verlaging van het toptarief niet door zou gaan en dat geld gestopt zou worden in het verhogen van de eerste schijf. Kan per inkomensgroep worden gegeven wat er gebeurt met het koopkrachtcijfer?

De leden van de fractie van GroenLinks hebben een vraag over figuur 3 uit het document ‘Marginale druk: op het randje van de mogelijkheden (sept 2019)’ . Kan de regering meer informatie geven over de huishoudens met een bruto huishoudinkomen van twee keer modaal en hoger die geen inkomstenbelasting betalen (een belastingdruk lager dan 0%)? Hoe kan het dat een huishouden met een bruto huishoudeninkomen van € 80.000 ruim € 8.000 terugkrijgt van de Belastingdienst (belastingdruk van -10%)?

De leden van de fractie van GroenLinks en de leden van de 50PLUS-fractie vragen de regering waarom ervoor gekozen is om de algemene heffingskorting te verhogen in plaats van het verlagen van de eerste schijf als het doel is om de koopkracht van lagere inkomens te verbeteren.

De leden van de SP-fractie maken zich ernstige zorgen over de versnelde invoering van het tweeschijvenstelsel in de inkomstenbelasting. Zij betreuren dat de regering de eerste belastingschijf verhoogt en tweede, derde en vierde schijf verlaagt. Uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel maken zij op dat dit een stelselwijziging is die de lasten verder verschuift richting de laagste en middeninkomens die al te maken krijgen met een belastingverhoging. Kan de regering de effecten van de verhoging en verlaging voor de verschillende inkomensgroepen in bedragen duidelijk maken? In de memorie van toelichting lezen zij dat de inkomstenbelasting op de eerste schijf in 2020 met 0,7%-punt stijgt en dat ter compensatie de arbeidskorting en algemene heffingskorting stijgen met € 363. Klopt de berekening dat diegenen die enkel over de eerste schijf belasting betalen daarmee slechts € 150 van deze stijging van de compensatie ‘overhoudt’? Kan de regering voor de verschillende inkomensgroepen (wettelijk minimumloon (WML) tot en met vijf keer WML) aangeven hoe de verhoging van de arbeidskorting en algemene heffingskorting zich verhouden tot de bedragen gemoeid met de belastingverhoging en -verlaging? Deze leden willen graag het nettoresultaat weten ook ten opzichte van geen tariefswijzigingen noch compensatie via de arbeidskorting en algemene heffingskorting. Klopt het dat degenen die in de tweede en derde schijf belasting betalen juist een lager percentage inkomstenbelasting gaan betalen? Ofschoon beide groepen afhankelijk van hun financiële situatie nog steeds volledig gebruik zullen kunnen maken van deze verhogingen, vragen deze leden de regering naar de verhouding tussen de voordelen die iemand met een inkomen boven € 68.507 gaat halen en iemand die een inkomen beneden deze grens van de toekomstige tweede schijf heeft.

Tegelijkertijd vragen de leden van de SP-fractie naar de verhoging van de belastingdruk op lage inkomens als gevolg van de verhoging van het lage btw-tarief en hoe deze zich verhoudt ten opzichte van de fiscale gevolgen door de invoering van het tweeschijvenstelsel.
Voorts vragen de leden van de SP-fractie of de conclusie terecht is dat de wijziging van de belastingtarieven vanaf 2021 geld oplevert. Zo ja, welke inkomens betalen precies deze meeropbrengst van 184 miljoen euro structureel?

De leden van de SP-fractie vinden het principieel onjuist om de tarieven te wijzigen zoals de regering voorstelt, omdat de verlaging en verhoging in de percentages negatief zijn voor de laagste inkomens. De compensatie via de arbeidskorting en de algemene heffingskortingen is een gunst en kan per kabinetsperiode en zelfs per jaar aangepast worden. Deze ‘gunst’ kan volgens de leden van de SP beter in de tarievenstructuur worden vastgelegd dan via het herverdelen via de heffingskortingen. De leden van de SP-fractie vragen de regering wat de totale som van de herverdeling via heffingskortingen is en waar deze herverdeling haar bron precies vindt. Welke kortingen worden voor welke inkomensgroepen toegepast?

De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom gekozen is voor handhaving in plaats van verhoging van het hoge tarief in de vennootschapsbelasting. Deze leden constateren dat er sprake is van per saldo een lastenverzwaring voor de laagste inkomens dankzij de verhoging van het lage btw-tarief, terwijl de grootste bedrijven opnieuw buiten schot blijven. Zij vragen de regering naar een rechtvaardiging voor deze verschuiving en verzoeken de regering om een verhoging van de vennootschapsbelasting door te voeren om de tekorten in de publieke sector op te vangen. Waarom kiest de regering voor uitstel van de verlaging, terwijl zij beter kan afzien van de verlaging?

De leden van de SP-fractie verbazen zich over de versnelling van de invoering van het tweeschijvenstelsel, een wijziging die oorspronkelijk door de regering werd beoogd per 2021, maar nu reeds per 2020 wordt ingevoerd. Deze leden vragen de regering te beargumenteren waarom deze fiscale wijziging met meer gemak kan worden doorgevoerd dan bijvoorbeeld een wijziging van de vermogensrendementsheffing die uitgaat van een reëel of reëler rendement op vermogen. Deze leden zijn tevens benieuwd waarom dit geprioriteerd kan worden door de Belastingdienst terwijl de (personele) situatie bij deze dienst bepaald niet rooskleurig is en de affaires zich aan elkaar rijgen. Deze leden hebben meerdere keren gevraagd om zeer spoedige afhandeling van de zaken van mensen wier kinderopvangtoeslag onterecht is stopgezet en vragen de regering of dit te maken had met de voorbereiding van een acute stelselwijziging die hoofdzakelijk ten bate van de hoogste inkomens komt. Indien dit het geval is vragen deze leden welke maatschappelijke afwegingen de regering maakt bij het prioriteren van haar taken.

De leden van de SP-fractie lezen in het wetsvoorstel dat de zelfstandigenaftrek in negen jaar met € 2280 zal worden verlaagd om het oneerlijke concurrentievoordeel dat sommige zelfstandigen nu hebben ten opzichte van werknemers te verkleinen. Deze leden begrijpen de noodzaak om iets aan de verstoorde arbeidsverhoudingen te doen en wijzen hierbij op de vele werknemers die in de crisisjaren in bijvoorbeeld de gezondheidszorg of de bouw zijn gestimuleerd om als zelfstandige aan het werk te gaan. Kern van de problematiek destijds was naar de mening van deze leden echter ook dat deze zelfstandigen met name goedkoper konden werken omdat zij zich niet hoefden te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid of een pensioen hoefden op te bouwen, iets dat werknemers verplicht zijn om te doen. Deze leden constateren dat met het verkleinen van de zelfstandigenaftrek, een aftrek die in eerste instantie bedoeld is geweest om ervoor te zorgen dat zelfstandigen zich wel konden verzekeren en pensioen op konden bouwen, niets wordt gedaan om de maatschappelijke risico’s te verkleinen. Zij vragen de regering welke mogelijkheden zij ziet om een stimulans om dit alsnog te doen te creëren met de zelfstandigenaftrek.

De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering afgaande op berekeningen van het Centraal Planbureau een behoorlijke stijging van de koopkracht verwacht. Deze leden brengen bij de regering in herinnering dat in voorgaande jaren een stijging van koopkracht ook in het vooruitzicht is gesteld, maar niet of amper bewaarheid werd en vragen de regering welk vertrouwen de lezers van de zinsneden over de koopkracht erin moeten hebben dat deze stijging zal plaatsvinden. De leden van de SP-fractie vragen in dit kader ook helder hoe de verhoging van de energierekening – mede door 700 miljoen meeropbrengsten van de Opslag Duurzame Energie (ODE) – zich verhoudt tot de koopkracht van mensen.

De leden van de PvdA-fractie hebben grote bezwaren bij de keuzes die de regering heeft gemaakt met betrekking tot het inkomensbeleid. Waarom heeft de regering ervoor gekozen mensen met een laag inkomen <115% WML) op achterstand te zetten ten opzichte van mensen met een hoog inkomen (>300% WML)? Waarom heeft de regering ervoor gekozen mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt en gepensioneerden op achterstand te zetten ten opzichte van werkenden? Erkent de regering dat hiermee bewust afscheid wordt genomen van het voornemen dat iedereen kan meeprofiteren van de economische groei? Is er in 2020 niet meer ruimte om te werken aan koopkracht, gezien de budgettaire gevolgen van dit belastingplan en de staat van de overheidsfinanciën in het algemeen? Is dit bovendien het absoluut maximaal haalbare voor alle groepen in deze economische omstandigheden?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat het voor gepensioneerden moeilijk is invloed op hun inkomenssituatie uit te oefenen, terwijl deze groep wel wordt geconfronteerd met pensioenkortingen. Waarom is er dan toch voor gekozen vrijwel niets te doen voor deze groep?

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering ervoor kiest het tarief in de schijf van de inkomstenbelasting met 0,7% te verhogen? Waarom kiest de regering ervoor tegelijkertijd het tarief in de hoogste schijf te verlagen van 51,75% naar 49,5%? Acht de regering dit een eerlijker tariefstructuur?

Kan de regering uiteenzetten wat het voordeel is van een vlaktaks? De leden van de PvdA-fractie stellen dat belastingheffing meerdere doelen kent, waaronder de financiering van overheidsactiviteiten. Daarnaast is een zeer belangrijk doel van belastingheffing inkomensverschillen te mitigeren. Niet voor niets kennen vrijwel alle landen een progressieve inkomstenbelasting. Kan de regering aangeven welke OESO-landen geen progressieve inkomstenbelasting kennen? Op welke wijze denkt de regering te nivelleren zonder het instrument van de inkomstenbelasting, of is dit streven in het geheel overboord gezet? Kan de regering een uitgebreide analyse naar de Kamer sturen met daarin de argumenten waarom een vlaktaks wenselijk is, welke problemen het oplost, en wat de gevolgen zijn voor de ongelijkheid in Nederland?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan aangeven op welke punten de inkomstenbelasting voor particuliere belastingplichtigen eenvoudiger is geworden, op het verhogen van de eerste schijf na. Denkt de regering dat particuliere belastingplichtigen blij zijn met deze vereenvoudiging, nu dit betekent dat zij meer belasting gaan betalen? Had de regering deze reductie van complexiteit ook kunnen bereiken door de eerste schijf niet te verlagen? Erkent de regering dat het toepassen van de tarieven in de inkomstenbelasting zo ongeveer de meest eenvoudige stap is bij het berekenen van de verschuldigde belasting?

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er niet voor gekozen is een stap te zetten in de ouderenkorting, bijvoorbeeld door deze een hoger maximum te geven en langzamer af te laten bouwen. Wat doet de regering om de positie van werkende partners te verbeteren? Welke gevolgen hebben de genomen maatregelen voor de arbeidsparticipatie en de werkgelegenheid?

De leden van de PvdA-fractie steunen de richting die is ongezet om het verschil in fiscale behandeling tussen zzp’ers en werknemers te verkleinen, zonder daarbij de zzp’ers te benadelen. Is daarbij ook nagedacht over de introductie van een werknemerskorting, een heffingskorting die slechts van toepassing is op werknemers in loondienst? Zo nee, is de regering bereid de introductie van een werknemerskorting mee te nemen in de onderzoeken naar mogelijke belastinghervormingen?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in de memorie van toelichting het uitstellen van de verlaging van de winstbelasting wordt gekoppeld aan koopkrachtverbeterende maatregelen. De leden van de PvdA-fractie steunen die richting. De winsten van bedrijven staan niet onder druk, terwijl de koopkracht van mensen dat wel staat. Daarnaast is er in het internationale speelveld al sprake van een race naar de bodem als het gaat om vennootschapsbelastingtarieven; ook de brexit dreigt die te versterken. De leden van de PvdA-fractie hebben in dat kader een aantal vragen:
1) Kan de regering een uitgebreide analyse geven over de economische noodzaak tot een tariefsverlaging in de winstbelasting voor grote bedrijven? Kan de regering daarbij specifiek ingaan op de ontwikkeling van de winstgevendheid, de afdracht van vennootschapsbelasting de afgelopen jaren, de internationale ontwikkeling van tarieven, het spaaroverschot van bedrijven en de hoogte van dividenduitkeringen?
2) Kan de regering een vergelijking bieden van ontwikkeling van de lonen in de marktsector, de ontwikkeling van de salarissen van CEO’s en de ontwikkeling van de winsten van multinationals? Kan de regering daar vervolgens een analyse op doen of een verlaging van het tarief in de vennootschapsbelasting volgend jaar wel gerechtvaardigd is?
3) Kan de regering uiteenzetten hoeveel vennootschapsbelasting woningcorporaties in de jaren 2019 tot en met 2025 betalen, en in hoeverre corporaties verantwoordelijk zijn voor de totale stijging van de vennootschapsbelastingontvangsten over deze periode?
4) Kan de regering een analyse maken van de opbrengst als gevolg van de generieke renteaftrekbeperking, alsmede een uitsplitsing welke deel door corporaties wordt opgebracht?
5) Waarom wordt het tarief in de innovatiebox niet al per 2020 verhoogd, en waarom wordt het tarief niet verhoogd naar bijvoorbeeld 10%? Is er een analyse gemaakt waarom het tarief specifiek in 2021 naar specifiek 9% moet?
6) Waarom acht de regering het nodig mee te doen aan de internationale race naar de bodem als het gaat om tarieven vennootschapsbelasting? Kan de regering een overzicht maken van de huidige tarieven van Europese lidstaten, en daarbij geplande tariefswijzigingen opnemen? Kan de regering voorts een overzicht geven van de geldende tarieven in 2010?
7) Kan de regering ingaan op onderzoek van World Economic Forum waaruit blijkt dat Nederland de meest concurrerende economie van Europa is? Welke factoren spelen daarbij een rol? Klopt het dat de belangrijkste factoren elementen zijn die met belastinggeld gefinancierd worden, zoals infrastructuur, onderzoek en ontwikkeling, onderwijs, een prettige leefomgeving etc.? Is het niet redelijk om van de bedrijven die van dit uitstekende klimaat gebruikmaken ook een eerlijke bijdrage te vragen? Klopt het dat de meest succesvolle landen nou niet bepaald zijn te omschrijven als laagbelaste nachtwakersstaten?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering een analyse te maken van de stapeling van (indirecte) lasten voor huurders. Zij vragen daarbij specifiek in te gaan op de ontwikkeling van de verhuurderheffing, de vennootschapsbelasting voor corporaties en op de energierekening voor de jaren 2017 tot en met 2025. Zij vragen daarbij ook specifiek in te gaan op de verschillen met de ramingen die zijn gebruikt bij het regeerakkoord. De leden van de PvdA-fractie merken daarbij op dat corporaties een belangrijke publieke functie vervullen, die in veel landen onbelast blijft. Vooral de renteaftrekbeperking steekt, daar deze is bedoeld voor overmatige financiering met vreemd vermogen door commerciële bedrijven, niet de corporaties.

De leden van de ChristenUnie-fractie juichen het toe dat de regering anticipeert op het advies van de Commissie Borstlap, maar roepen de regering op om na de afspraak in het Pensioenakkoord over een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zzp’ers en de in dit Belastingplan voorgestelde beperking van de zelfstandigenaftrek zich na deze relatief geïsoleerde maatregelen in te zetten om tot een samenhangend en consistent pakket maatregelen te komen, waarmee de (fiscale) verschillen tussen de verschillende typen werkenden worden verkleind. Deze leden ontvangen graag een reactie op deze oproep.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de voorgestelde verhoging van de arbeidskorting in budgettaire zin de verlaging van de zelfstandigenaftrek vele malen overstijgt. In 2022 gaat het om 2,15 miljard euro versus 0,15 miljard euro. Waarom heeft de regering niet gekozen voor een budgetneutrale verschuiving, mede gelet op eerdere belastinghervormingsadviezen en het in gang gezette bouwstenentraject? En overweegt de regering om de verhoging van de arbeidskorting in lijn met het regeerakkoord vorm te geven door het ‘dakje’ in de arbeidskorting te verlengen? Positief gevolg hiervan is dat de marginale druk over een langer inkomenstraject omlaag gaat. Sowieso vragen deze leden gelet op het recent naar de Kamer gestuurde onderzoek naar de marginale druk aandacht voor het verlagen van de (extremen in) marginale druk bij de verdere uitwerking van de voorgenomen lastenverlichting in volgende Belastingplannen. Is de regering bereid dat als een randvoorwaarde mee te nemen bij het volgende Belastingplan? Welke extremen in marginale druk acht de regering eigenlijk acceptabel? Deze leden constateren dat de regering de tabellen voor de marginale druk voor eenverdieners in 2019 en 2020 beschikbaar heeft gesteld. Dat was de groep met de extreemste piek de afgelopen jaren, maar hoe zien de tabellen voor alleenstaanden, de minst verdienende partner in loondienst, de zzp’er (als meest en minst verdienende partner) – al dan niet met bijvoorbeeld € 10.000 aan aftrekposten en al dan niet gepensioneerd – er in 2019 en 2020 uit?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering voorts of is overwogen de zelfstandigenaftrek verder terug te brengen of zelfs geheel af te schaffen. Waarom wel/niet? En is daarbij overwogen om juist ondernemen voor onder meer IB-ondernemers met personeel aantrekkelijker te maken, door voor hen de lasten te verlagen? Heeft de regering voldoende aandacht voor de werkgeverslasten voor ondernemers? Is dit onderdeel van het uiteindelijke hervormingspakket dat wordt voorbereid?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de regering de forse extra lastenverlichting in dit Belastingplan heeft willen laten samengaan met hervormingen. Zijn er andere hervormingen overwogen? Hoe denkt de regering er bijvoorbeeld over om, nu de rente extreem laag is, verdere stappen te zetten in het beperken van de hypotheekrenteaftrek? En in hoeverre heeft de regering de moeilijk uitlegbare doorwerking van de inkomstenbelasting op de toeslagen op de korrel gehad? Hoe denkt de regering over genoemde en andere hervormingsmaatregelen?

De leden van de PvdD-fractie lezen dat het tarief voor de laagste inkomens stijgt, het tarief voor het inkomen tussen de € 20.000 en € 68.000 daalt en het tarief voor het inkomen vanaf € 68.000 met 2,25%-punt daalt.
Deze leden vragen de regering waarom zij heeft gekozen voor het verhogen van de belastingen voor de lage inkomens en heeft gekozen voor het verlagen van de belasting voor de hoge inkomens. Deze leden vragen om een heldere grafische weergave waarin de wijzigingen in de belastingdruk voor de verschillende inkomens als gevolg van deze tariefveranderingen worden weergegeven.

De leden van de PvdD-fractie vragen wat de reden is dat de regering zich ten doel heeft gesteld het verschil in de fiscale behandeling tussen werknemers en zelfstandigen te verkleinen, aangezien kleine zelfstandigen in vergelijking met werknemers meer risico’s lopen (arbeidsongeschiktheid, pensioenvoorziening, onzekerheid met betrekking tot gegunde opdrachten, et cetera) en dat derhalve een hoger inkomen tot doel heeft deze zelfstandigen hiervoor (gedeeltelijk) te compenseren. Op welke wijze wordt vanuit de regering het feit dat zelfstandigen meer risico lopen dan werknemers fiscaal gecompenseerd?

De leden van de PvdD-fractie vragen of het klopt dat het verlagen van de zelfstandigenaftrek relatief ongunstig uitpakt voor zelfstandigen met een relatief laag inkomen ten opzichte van zelfstandigen met een relatief hoog inkomen en zo ja, wat de rechtvaardiging van de regering hiervoor is.

Wat betreft de leden van de PvdD-fractie gaat de verhoging van het tarief van de innovatiebox van 7% naar 9% niet ver genoeg. Er is immers niet bewezen dat deze fiscale voordelen, die vooral door een aantal grote bedrijven gebruikt worden, ook daadwerkelijk het beoogde resultaat behalen en innovatie stimuleren.

De leden van de 50PLUS-fractie vragen of de regering per heffingskorting kan weergeven welk deel niet meer verzilverd kan worden in 2017, 2018, 2019 en 2020. Is hier een trend zichtbaar? Kan de regering aangeven welke groep(en) het meest getroffen worden door het niet meer kunnen verzilveren van de ouderenkorting en de algemene heffingskorting? Kan dat toegespitst worden op alleenstaanden of juist op samenwonenden die twee keer de korting genieten?

De leden van de 50PLUS-fractie vragen op basis van welk principe ervoor gekozen is om de ouderenkorting drie keer zo snel af te bouwen als de arbeidskorting en de algemene heffingskorting. Waarom wordt dat in 2020 niet hersteld?

De leden van de 50PLUS-fractie vragen of de regering kan aangeven hoeveel belastingplichtigen gebruik maken van zowel de arbeidskorting als de zelfstandigenaftrek. En hoeveel belastingplichtigen maken gebruik van arbeidskorting, de Inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) én de zelfstandigenaftrek?

De leden van de 50PLUS-fractie vragen of de regering kan aangeven hoeveel gepensioneerden recht hebben op arbeidskorting. Zijn er aanwijzingen dat veel ‘werkende gepensioneerden’ en/of hun werkgevers deze korting vergeten toe te passen? Is er bij deze korting voor deze groep daarnaast ook weleens sprake van verzilveringsproblematiek?
Deelt de regering het beeld uit tabel 3.8 van de MEV, waaruit blijkt dat de lastenverlichting in 2020 nagenoeg even groot is als de lastenverzwaring in 2019? Indien nee, waarom niet?

De leden van de SGP-fractie lezen dat de arbeidskorting en de algemene heffingskorting verhoogd worden. Waarom is ervoor gekozen om de kortingen te verhogen en niet om de tarieven in de belastingschijven te verlagen? Kan de regering aangeven wat het effect is van het verhogen van de kortingen op de marginale belastingdruk? Verwacht de regering dat door het belastingpakket zoals in het Belastingplan uitgewerkt wordt, de kloof tussen een- en tweeverdieners in belastingafdracht wordt vergroot of verkleind?

De leden van de SGP-fractie vragen wat de verwachte gevolgen volgens de regering zijn van het verhogen van het tarief van de innovatiebox. Wat is het effect op het vestigingsklimaat? Verwacht de regering dat de maatregel ontmoedigt om te innoveren?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de zelfstandigenaftrek in stappen wordt afgebouwd. Ondertussen is de Commissie Borstlap gevraagd om aanbevelingen te doen voor fundamentele stappen naar een toekomstbestendige arbeidsmarkt. Waarom wordt nu al deze stap gezet, en wordt niet gewacht op de aanbevelingen die deze commissie zal doen? In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat de regering meent deze maatregel nu al te moeten nemen. Kan de regering aangeven op grond van welke afwegingen tot deze conclusie is gekomen?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom ervoor gekozen is om het tarief in de eerste schijf volgend jaar te laten stijgen, terwijl het in 2021 weer licht daalt. Waarom is niet gekozen voor een eenmalige, geringe stijging in 2020?

5. Overgangsrecht voor saldolijfrenten van vóór 2001

De leden van de VVD-fractie vragen naar de precieze effecten en consequenties van deze maatregel. Hoeveel mensen voelen de effecten hiervan en welke effecten zijn dat precies?
Hoeveel mensen hebben te maken met het overgangsrecht voor de bepaalde saldolijfrenten en buitenlandse pensioenen?

De leden van de VVD-fractie vragen de regering uitgebreid in te gaan op de vraag waarom zij betalingsproblemen minder zwaar achten dan de mogelijkheid om langjarig belasting uit te stellen. Hoeveel mensen komen naar verwachting in betalingsproblemen? En wat doet de regering om de effecten hiervan te mitigeren?

De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel mensen te maken hebben met zuivere saldolijfrenten. Wat zijn de gemiddeld te verwachten afrekenverplichtingen bij zuivere saldolijfrenten voor de mensen? Kan de regering de berekeningen delen waaruit blijkt dat het financieel nadeel voor de mensen minder zwaar weegt dan de verregaande mogelijkheden voor belastinguitstel zoals staat beschreven in de memorie van toelichting?

De leden van de VVD-fractie vragen of en zo ja wanneer de in een algemene maatregel van bestuur op te nemen grondslag via een voorhangprocedure met de Kamer wordt gedeeld.

De leden van de D66-fractie vragen hoe groot de groep is voor wie het overgangsrecht afloopt en of de grootte van deze groep in lijn is met de verwachting ten tijde van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting. Deze leden vragen hoe groot de groep is voor wie het overgangsrecht niet beëindigd wordt en voor wie de afrekenverplichting wordt afgeschaft. Deze leden vragen per wanneer de polissen die onder het oude recht vallen aflopen, als we aannemen dat de bestaande polissen zouden doorlopen volgens het niet beëindigde overgangsrecht.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen in hoeverre de voorgestelde versoepeling bijdraagt aan de in het verleden regelmatig voorkomende vorm van tax planning door zeer langdurig uitstel van belastingheffing.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering in hoeverre dit voorstel bijdraagt aan het doorschuiven van vermogens naar volgende generaties.
Kan de regering een concreet voorbeeld geven van iemand die door deze wetswijziging wordt geraakt. Wat betekent het concreet (in bedragen etc.)?

De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze een boxsplitsing van hybride saldolijfrenten uitgevoerd zou dienen te worden indien daar toch voor gekozen wordt. Voorts vragen zij op welke wijze het box 3-deel gewaardeerd zou moeten worden. Is er ervaring met vergelijkbare situaties waarbij boxsplitsing toegepast diende te worden?

De leden van de fractie van 50PLUS hebben bezorgde e-mails ontvangen over de hier voorgestelde wijzigingen. Kan de regering de wijzigingen op dit onderdeel schetsen aan de hand van enkele praktische rekenvoorbeelden, waarbij de oude situatie wordt afgezet tegen de nieuwe situatie?

6. Aanpassen van de werkkostenregeling

De leden van de VVD-fractie zijn tevreden met de intensivering van de werkkostenregeling. Zij zien het profijt dat ondernemers hiervan kunnen hebben. De leden van de VVD-fractie vragen de regering uit te splitsen welke sectoren vooral gebruikmaken van de werkkostenregeling. Kan een uitputtende lijst gegeven worden van de vrijstellingen en de nihilwaarderingen binnen de werkkostenregeling? Welke aanvullende wensen werden er in het overleg met de werkgevers nog meer geuit, waaraan nu vanwege het budgettaire beslag niet voldaan kon worden?
Welk bedrag is gemoeid met de vergroting van de vrije ruimte in de werkkostenregeling?

De leden van de VVD-fractie wijzen op de correspondentie bij de introductie van de werkkostenregeling tussen de hoogste schijf in de inkomstenbelasting (toen 52%) en de eindheffing van de werkkostenregeling van 80%. Gezien het feit dat de hoogste schijf inkomstenbelasting is verlaagd naar 49,5%; wat zijn de budgettaire gevolgen van het verlagen van de eindheffing van de werkkostenregeling van 80% naar 76,15%?

De leden van de D66-fractie vragen in welke mate naast werkgevers ook werknemers zijn geconsulteerd om na te gaan voor welke aanpassingen in de werkkostenregeling draagvlak bestaat.

De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze de regering omgaat met het advies van het Adviescollege toetsing regeldruk om te onderzoeken of de verplichte VOG voor werknemers gefinancierd kan worden uit algemene middelen.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat het bedrag van 100 miljoen euro voor de verlaging van lasten op arbeid voor het mkb gemiddeld per mkb-ondernemer oplevert. Met hoeveel kan de vrije ruimte per onderneming verhoogd worden? Hoeveel van de 100 miljoen euro gaat op aan de gerichte vrijstelling voor de VOG? Hoe is dit bedrag van 100 miljoen euro tot stand gekomen en is dit onderdeel van een bredere visie op het mkb in Nederland?

6.1. Vergroten vrije ruimte gericht op het mkb

De leden van de VVD-fractie vragen welke sectoren structureel hoger dan 1,2% uitkomen en welke sectoren daar structureel onder zitten. Deze leden vragen de regering verder in te gaan op waarom vooral het mkb de 1,2% als knellend ervaart. De leden van de VVD-fractie vragen de regering de werkkostenregeling voortaan mee te nemen in de sleuteltabel die gegeven wordt. Wat zijn de kosten om de 1,2% generiek te verhogen met 0,1%-punt? Wat zijn de kosten als het nieuwe ‘lage’ tarief van 1,7% verhoogd wordt met 0,1%-punt? Wat zijn de kosten om de grens van € 400.000 te verhogen met € 1.000?

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de grens van € 400.000 is vastgesteld. Is dit op basis van budgettaire mogelijkheden of is er een ondernemerstechnische ratio?

De leden van de CDA-fractie vinden het zeer terecht dat voor het mkb meer ruimte ontstaat voor vergoedingen en verstrekkingen, omdat de werkkostenregeling hier meer knelt dan bij grote bedrijven. Deze leden hadden het een nog beter plan gevonden als het onderscheid tussen personeelsfeestjes op de werkplek en buiten de werkplek zou verdwijnen, maar helaas heeft de regering daar niet voor gekozen. Met betrekking tot de voorgestelde maatregel vragen de leden van de CDA-fractie naar de verwachte gedragseffecten in relatie tot de budgettaire effecten. De regering laat in tabel 7 zien dat de af te dragen eindheffing naar verwachting met 13 miljoen euro daalt door de verruiming van de vrije ruimte. Hoeveel bedraagt het extra loon (in natura) dat werkgevers zullen uitkeren door de verruiming van de vrije ruimte? Hoeveel belast loon zal worden omgezet in loon dat onderdeel vormt van de vrije ruimte en aan wat voor soort loonbestanddelen moeten deze leden dan denken?

De leden van de SGP-fractie lezen dat de berekening van de vrije ruimte op een andere manier berekend zal worden, namelijk 1,7% van de loonsom tot en met € 400.000 plus 1,2% van het restant. Waarom is gekozen voor € 400.000, en niet voor een hoger bedrag? Om welke reden is gekozen voor het bedrag van € 400.000?

6.2. Vrijstellen van vergoedingen voor een VOG

De leden van de VVD-fractie vragen naar de kosten van het uit de algemene middelen betalen van een VOG. Welk bedrag is gemoeid met het gericht vrijstellen van de VOG? Zij wijzen erop dat ook bij algemene middelen uiteindelijk ondernemers en werkgevers de kosten dragen, maar dan via een andere manier.

De leden van de VVD-fractie vragen naar een preciezere uitsplitsing van de betrokken ondernemers. Welke sectoren ervaren het voordeel van deze maatregel? Hoeveel ondernemers zijn dit?

De leden van de CDA-fractie zijn het ook zeer eens dat de vergoeding voor het aanvragen van een VOG niet meer tot het loon geteld wordt, of althans dat dit loon is vrijgesteld. Een VOG wordt immers niet beleefd als loon, de werknemer heeft er in bijna alle gevallen ook niets aan, het gaat alleen om kosten die de werknemer maakt voor zijn dienstbetrekking.

De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre bij de beoordeling van de noodzakelijkheid en de doelmatigheid van deze maatregel is beoordeeld of er niet veel te vaak een VOG wordt gevraagd. Dit kan leiden tot onnodige problemen op de arbeidsmarkt, en administratieve lasten bij werknemer, werkgever en overheid. In hoeverre betekent deze maatregel een stimulering van het vragen van onnodige VOG’s? Heeft de regering overwogen om gericht een legesvrijstelling of subsidie in te richten voor sectoren en arbeidsplaatsen waar een VOG onontbeerlijk is?

6.3. Verlengen uiterste moment aangifte en afdracht eindheffing

De leden van de VVD-fractie vragen naar een preciezere uitsplitsing van de betrokken ondernemers. Welke sectoren ervaren het voordeel van deze maatregel. Hoeveel ondernemers zijn dit?

6.4. Waarde producten uit eigen bedrijf

De leden van de VVD-fractie vragen naar een preciezere uitsplitsing van de betrokken ondernemers. Welke sectoren ervaren het voordeel van deze maatregel. Hoeveel ondernemers zijn dit? Wanneer wordt het verlengen uiterste moment aangifte en afdracht eindheffing en waarde producten uit eigen bedrijf van kracht?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering met een voorbeeld aan te geven hoe de waarde in het economische verkeer bepaald moet worden van producten uit het eigen bedrijf. Voor sommige producten worden immers verschillende prijzen gehanteerd afhankelijk van de winkel waar het gekocht wordt. Welke prijs geldt dan als de waarde in het economische verkeer? Op welke wijze moet de werkgever deze waarde vaststellen?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering voorbeelden kan geven van situaties waarbij deze maatregel tot (grote) verschillen leidt ten opzichte van de huidige praktijk. Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie wat het doel is van de maatregel.

7. Indexeren van vrijwilligersregeling

De leden van de VVD-fractie vragen een raming te doen van hoe de maximale vrijwilligersvergoeding zich de komende tien jaar zal ontwikkelen.
Welke andere vergoedingen zijn de afgelopen jaren niet geïndexeerd? Kan de regering een uitputtende lijst geven?

De leden van de CDA-fractie zijn zeer verheugd met deze maatregel. Vrijwilligers zijn van groot belang voor de samenleving via het werk dat zij bij allerlei maatschappelijke organisaties verrichten, van de lokale sportvereniging tot aan goede doelen. Bovendien stijgen door inflatie ook de kosten die een vrijwilliger maakt voor zijn vrijwilligerswerk, bijvoorbeeld de reiskosten door gestegen brandstofprijzen, en als de werkelijk te vergoeden kosten stijgen, is het wel zo praktisch dat ook de forfaitair te vergoeden kosten meestijgen.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom is gekozen voor afronding op veelvouden van 100 euro. Vrijwilligersorganisaties zijn immers niet verplicht de vergoeding ook jaarlijks te indexeren, waardoor de complexiteit aan die kant mee zal vallen. Is een afronding op tientallen ook overwogen? Hoe vaak zal de vrije vergoeding op basis van het huidige wetsvoorstel naar verwachting worden geïndexeerd?

8. Aanpassen vrijstelling overheidsondernemingen

De leden van de VVD-fractie vragen om een precisering van de getroffen ondernemingen. Wat is het budgettaire beslag van het aanpassen van de vrijstelling overheidsondernemingen voor de drie genoemde categorieën?

De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat de vrijstelling van overheidsondernemingen wordt aangepast. Deze leden vragen de regering op welke wijze het algemeen belang erbij gediend is dat overheidsondernemingen überhaupt vennootschapsbelastingplichtig zijn geworden, of hiermee inderdaad een gelijker speelveld is gecreëerd en zo ja, in welke sectoren. Zij vragen een uitgebreide toelichting.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering uiteen te zetten waarom er wel is voorzien in een onderwijsvrijstelling, maar niet in een vrijstelling voor woningcorporaties met betrekking tot diensten van algemeen economisch belang-activiteiten.

8.1. Aanpassen onderwijsvrijstelling

De leden van de CDA-fractie achten het positief dat de onderwijsvrijstelling wordt verruimd zodat een eigen bijdrage voor toelating tot een internationale afdeling de onderwijsvrijstelling niet in de weg staat. Deze leden vragen de regering hoe de onderwijsvrijstelling uitpakt bij andere eigen bijdragen van ouders op een door de overheid bekostigde school voor een speciale afdeling, bijvoorbeeld met meer uitdaging, of klas met meer begeleiding.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering uiteen te zetten hoe de maatregel zich verhoudt tot de vrijwillige ouderbijdrage.

8.2. Aanpassen vrijstelling voor interne activiteiten en quasi-inbestedingsvrijstelling

De leden van de CDA-fractie achten het wonderlijk dat de vennootschapsbelasting voor de staat met terugwerkende kracht gewijzigd wordt. Deze leden vragen de regering daarom of de Belastingdienst haar eigen vennootschapsbelasting over 2017 en 2018 al berekend en afgedragen heeft. Zo ja, hoeveel was de Belastingdienst aan vennootschapsbelasting verschuldigd? Kan de regering deze zelfde vragen beantwoorden voor de gehele Rijksoverheid?

De leden van de PvdA-fractie willen in principe voorkomen dat de keuze voor de vorm waarin activiteiten worden uitgevoerd fiscaal gedreven wordt. Zij steunen derhalve deze maatregel. Zij vragen wat de gevolgen zijn voor bestaande situaties.

9. Invoeren minimumkapitaalregel voor banken en verzekeraars

De leden van de VVD-fractie vragen naar een analyse van de stijgende lasten voor banken en verzekeraars. Kan de regering deze maken? Hoe wordt voorkomen dat deze lasten doorsijpelen in de kosten voor consumenten of de kredietverlening? Hoe blijft de concurrentie met banken en verzekeraars in omliggende landen geborgd?

De leden van de VVD-fractie vragen hoe het percentage van 92% vastgesteld is. Wat zijn de mogelijkheden om dit te verhogen of te verlagen? Wat zijn de kosten die hieraan verbonden zouden zijn? Wat zijn de gevolgen (o.a. budgettair) als het percentage met 1%-punt verhoogd of verlaagd wordt?

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten welke banken in welke mate de gevolgen van deze maatregel ondervinden. Kan de regering datzelfde voor de verzekeraars in beeld brengen?
Is er onderscheid te maken in de gevolgen bij het gekozen percentage vreemd vermogen tussen banken en verzekeraars? Zo ja, welke gevolgen zijn dat?
Hoe wordt voorkomen dat door middel van de earningsstrippingmaatregel en de thincapmaatregel te zeer wordt ingegrepen op bedrijfseconomische keuzes van individuele bedrijven?

De leden van de VVD-fractie vragen of de bovenstaande regeling complex in de uitvoering is voor banken en verzekeraars. Zijn er mogelijkheden om de uitvoering te vereenvoudigen, bijvoorbeeld door te werken met een vaste rente over de openstaande schuldposities?

De leden van de VVD-fractie vragen hoe wordt voorkomen dat Nederlandse banken ‘gestraft’ worden omdat zij relatief veel hoofdkantoren in Nederland hebben en daarmee hun ‘treasury management’ in Nederland doen.

De regering geeft aan dat banken en verzekeraars op fiscale-eenheidsniveau veelal geen rente verschuldigd zijn en doorgaans niet geraakt worden door de earningsstrippingmaatregel. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of haar banken of verzekeraars bekend zijn die wel onder de earningsstrippingmaatregel vallen. Of is de verwachting dat deze bedrijven hun structuur zo zullen wijzigen dat per saldo geen rente verschuldigd is?
Kan de regering aangeven op welke wijze negatieve renten uitwerken bij de minimumkapitaalregel? Tevens vragen de leden van de CDA-fractie waarom de maatregel de eerste jaren meer oplevert dan bij het Regeerakkoord was geraamd.

De leden van de fractie van GroenLinks lezen in voetnoot 24 dat het fiscale voordeel bij financiering met vreemd vermogen in Nederland ruim 2%-punt bedraagt. Hoe groot is het resterende fiscale voordeel als dit wetsvoorstel is aangenomen?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe de rekenvoorbeelden, waarbij bijvoorbeeld 5/97 deel van het totaalbedrag aan renten niet in aftrek mag worden gebracht, zich verhouden tot het percentage van 70% van de rente die niet afgetrokken mag worden vanwege ATAD1. Klopt het dat ATAD1 in die zin veel strenger/beperkender is of zijn de percentages niet met elkaar vergelijkbaar?

De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering van plan is om een beperking aan te leggen die ervoor zorgt dat de renteaftrek van banken beperkt wordt indien vreemd vermogen meer dan 92% van het balanstotaal omvat. Deze leden begrijpen de redenering achter deze maatregel, maar zijn verbaasd over het feit dat via een fiscale route een dergelijk minimumkapitaal wordt gestimuleerd. Zij hadden bij de term ‘minimumkapitaalregel’ eerder een verplichting verwacht om 8% of hoger eigen vermogen op de balans te hebben staan. Deze leden zijn benieuwd naar de afwegingen van de regering om niet tot een meer beperkende minimumkapitaalregel te komen.

De leden van de PvdA-fractie steunen onderhavige maatregel van harte. De regering stelt in haar toelichting dat betere kapitalisering niet het primaire doel is van de maatregel, maar dat het beoogde doel is om de fiscale prikkel voor financiering met vreemd vermogen te beperken. Kan de regering uitleggen wat het verschil in de praktijk is tussen deze doelstellingen? Waarom beschouwt de regering een betere kapitaalspositie van banken niet als een primair doel?
Heeft de regering onderzoek gedaan naar de rol van fiscaliteit bij de financieringsmix van banken? Wat is het verwachte effect van de maatregel? Waarom is niet voor een verdergaande norm gekozen van bijvoorbeeld 90%, nu ook de regering een verdere kapitalisatie van banken zou toejuichen?

De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel banken naar verwachting een hogere aanslag tegemoet kunnen zien als gevolg van deze maatregel. Zij vragen voorts daarbij een uitsplitsing te geven welke banken daarvan tot de grote banken (ABN AMRO, ING, Rabobank, Volksbank) behoren en welke tot de kleine. Zij vragen voorts hetzelfde te doen voor verzekeraars.

De leden van de PvdA-fractie begrijpen de keuze om aan te sluiten bij de toezichtkaders om het eigen vermogen te bepalen. Zij vragen daarbij nader in te gaan op de verschillende instrumenten die onderdeel kunnen zijn van het Tier-1-kapitaal van banken, in het bijzonder de instrumenten waarop rente wordt betaald. Voorts vragen zij waarom voor een vast percentage van 92% is gekozen, terwijl voor verzekeraars en banken andere toezichtseisen gelden.

De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre filialen van buitenlandse banken een voordeel hebben, nu hun leverage ratio op individuele basis wordt bepaald, en niet op groepsniveau. De buitenlandse bank kan immers de Nederlandse kapitaalratio beïnvloeden door hier meer kapitaal neer te laten slaan uit landen waar deze maatregel niet geldt. Hoe kan dit voordeel worden voorkomen?

De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre een vast percentage van 92% ertoe leidt dat banken erop sturen dat zij precies daaronder blijven, waardoor het instrument als middel om de kapitaalpositie van banken te versterken bot wordt. Welke alternatieven zijn overwogen? Is overwogen om een vast percentage van de rente niet aftrekbaar te laten, om een structurele prikkel voor meer eigen vermogen te veroorzaken?

De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre de maatregel ertoe kan leiden dat verzekeraars die in zwaar weer zitten nog een extra tegenvaller te verduren krijgen. Indien bijvoorbeeld door slechte beleggingsresultaten het eigen vermogen ten opzichte van de verplichtingen daalt tot een kritiek niveau, zouden (los van verliezen) de vennootschapslasten theoretisch juist kunnen oplopen.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er voor woningcorporaties niet gekozen is voor een specifiek renteaftrekmodel? Bij hen is eigenlijk het tegenovergestelde aan de hand als voor banken; zij zijn per definitie zwaar met vreemd vermogen gefinancierd. Waarom is niet ook voor hen een specifiek regime ingericht dat meer recht doet aan hun unieke positie?

10. Aanpassen verhuurderheffing

De leden van de VVD-fractie vragen welke verminderingen in de verhuurderheffing er nu allemaal zijn en hoeveel gebruik hiervan gemaakt wordt. Is het gebruik verspreid over Nederland of zijn er bepaalde plekken waarvoor relatief veel gebruik gemaakt wordt van heffingsverminderingen?

Met welke gemeenten zijn nu woondeals gesloten? Is de regering van mening dat de heffingskorting op de verhuurderheffing alleen terecht moet komen in gebieden waarmee een woningdeal is gesloten? De leden van de VVD-fractie weten van woningkrapte in bijvoorbeeld de regio’s Friesland, Arnhem/Nijmegen, Limburg en Breda/Tilburg. Deelt de regering de mening dat meer geografische spreiding over het land wenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, dan ontvangt de VVD-fractie graag een toelichting op hoe dit wordt vormgegeven.

De leden van de VVD-fractie vragen of de vrijstelling voor tijdelijke woningen afdoende is om voldoende tijdelijke huisvestiging te realiseren. Zijn er andere problemen, zoals bijvoorbeeld de te betalen btw wanneer uitgegeven grond voor het definitieve gebruik eerst gebruikt wordt voor tijdelijke woningen?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering op welke wijze wordt vastgesteld wat een schaarstegebied is en of hiervoor niet specifieker moet worden gekeken naar de woningmarkt dan alleen naar de WOZ-waarde.

De leden van de D66-fractie vragen om een nadere toelichting op de vraag welke rol tijdelijke woningen kunnen spelen bij de oplossing van de crisis op de woningmarkt.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering waarom het budgettair nauwelijks geld lijkt te kosten om tijdelijke woningen vrij te stellen in de verhuurderheffing.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering of het klopt dat de heffingsvermindering structureel 100 miljoen euro bedraagt. Geldt dit bedrag ook na 2030? Waarom kiest de regering ervoor om dit te communiceren als 1 miljard euro (cumulatief bedrag tussen 2020-2030)? Klopt het dat een dergelijke benadering even arbitrair is als een optelsom van 4 miljard euro (cumulatief bedrag tussen 2020 en 2060)?

De leden van de SP-fractie lezen in het wetsvoorstel dat de verhuurderheffing met 100 miljoen euro wordt verlaagd in de periode 2020-2024. Deze leden vragen de regering waarom niet is gekozen voor volledige afschaffing van de verhuurderheffing. Zij vragen de regering in welke mate huren van huidige huurders van woningcorporaties zijn gestegen als gevolg van de verhuurderheffing en of zij de mening deelt dat nieuwbouw door woningcorporaties als gevolg van de verhuurderheffing ernstig is belemmerd. Tevens vragen deze leden de regering in hoeverre private partijen aan nieuwbouw in deze periode hebben gedaan en of ‘de markt’ het dus over heeft genomen. De leden van de SP-fractie vragen de regering helder op een rij te zetten welke inkomsten zij de afgelopen jaren heeft gehad via de verhuurderheffing en hoeveel dit per sociale huurwoning is geweest. Vindt zij het eerlijk dat huurders in een corporatiewoning onder de huursubsidiegrens meer belasting betalen via de verhuurderheffing dan Shell over haar behaalde winst in Nederland? Kan de regering hierop ingaan?

De leden van de PvdA-fractie verwelkomen de korting van 100 miljoen euro op de verhuurderheffing, doch achten het bedrag veel te laag. Kan de regering aangeven hoe hoog bij introductie van de verhuurderheffing de heffing werd geraamd voor 2020, en wat de huidige raming is voor 2020? Acht de regering het ook noodzakelijk om in te grijpen, nu de realisaties dermate afwijken van de ramingen?

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom als schaarstegebieden de COROP-gebieden met de hoogste WOZ-waardes zijn gekozen. Waarom is de gemiddelde WOZ-waarde een goede maatstaf? Hoe wordt ervoor gezorgd dat in deze gebieden met de korting ook gezinswoningen gebouwd kunnen worden?

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er slechts voor gekozen is nieuwbouw en flexibele woningen te ondersteunen, en niet de transformatie van de voorraad in krimpgebieden en bijvoorbeeld veranderingen te ondersteunen die noodzakelijk zijn in vergrijzende gebieden.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering bij overuitputting het bedrag van de korting automatisch te verhogen.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering behoefte heeft aan een “flexibele schil” aan woningen. Is er een analyse gemaakt van het aantal woningen waar slechts tijdelijk behoefte aan is? Dient de woningnood niet structureel aangepakt te worden? In hoeverre leidt een flexibele schil ertoe dat mensen geruime tijd in woningen van slechte kwaliteit moeten wonen? In hoeverre leidt dit ertoe dat bijvoorbeeld gezinsvorming wordt uitgesteld? Kan de regering voorts uiteenzetten waarom, indien de noodzakelijkheid hiervan vaststaat, uitgerekend deze categorie woningen gestimuleerd dient te worden? Is de bouw van tijdelijke woningen niet sowieso al goedkoper?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of bij de heffingsvermindering ten behoeve van nieuwbouw flexibel wordt omgegaan met de 100 miljoen euro-grens per jaar. Als er de komende jaren meer nieuwbouwwoningen worden gebouwd, die voldoen aan de voorwaarden voor een heffingsvermindering, is dan het beschikbare budget per jaar leidend of de spelregels die zijn geformuleerd om voor een heffingsvermindering in aanmerking te komen? Hoe is het begrip nieuwbouw eigenlijk gedefinieerd?

De leden van de ChristenUnie-fractie willen ook graag een actueel inzicht in de ontwikkeling van de verhuurderheffing ten opzichte van de vorige kabinetsperiode. Hoe hoog zou de heffing geweest zijn zonder de door deze regering doorgevoerde kortingen en heffingsverminderingen? In hoeverre heeft de snelle stijging van de WOZ-waardes de diverse kortingen per saldo teniet gedaan? Hoe ziet in nominale en reële termen de ontwikkeling van de opbrengsten van de verhuurderheffing eruit, sinds deze heffing is ingesteld? Welk deel van de heffing wordt door woningcorporaties opgebracht en welk deel door andere verhuurders? Hoe ontwikkelen zich de totale belastingafdrachten van de woningcorporaties deze kabinetsperiode ten opzichte van de vorige periode? Hoe verhoudt die ontwikkeling zich met andere sectoren? In hoeverre beperkt de verhuurderheffing de investeringscapaciteit van woningcorporaties? Is het niet logischer om, zo lang de verhuurderheffing bestaat, de grondslag te verbreden naar alle verhuurders van alle soorten huurwoningen? Of is het misschien zelfs niet beter om juist verhuurders die woningen met een hogere huur dan middelduur – dus meer dan ca. € 950 – juist verhuurderheffing in rekening te brengen? In hoeverre is het uitlegbaar en logisch om gelet op de grote woningbouwopgave met betrekking tot betaalbare woningen de verhuurderheffing conform de huidige systematiek te continueren, zo vragen deze leden.

De leden van de 50PLUS-fractie constateren dat de regering noemt dat “de heffingsvermindering gezien kan worden als een vorm van staatssteun”. Kan de regering dit toelichten? Immers, tot 2012 was er helemaal geen verhuurderheffing en het is deze leden niet bekend dat Nederland toen is aangesproken vanwege staatssteun aan verhuurders. Waarom zou het verminderen van een belasting staatssteun zijn, terwijl het afschaffen (of het niet bestaan) van een belasting geen staatssteun is?

De leden van de 50PLUS-fractie vragen waarom de regering er niet voor kiest om de toegenomen lasten voor woningcorporaties als gevolg van de invoering van de Europese richtlijn ATAD1, rechtstreeks te compenseren via een lagere verhuurderheffing.
Hoeveel investeringsruimte vertegenwoordigt de totale verhuurderheffing, uitgaande van de huidige rentestanden en de bestaande balansposities van woningcorporaties? Kan de regering deze niet-beschikbare investeringsruimte vertalen naar een aantal “niet gebouwde woningen”. Indien nee, waarom niet?

11. Verlaagd btw-tarief voor elektronische uitgaven

De leden van de VVD-fractie vragen welke landen naar verwachting eveneens gebruik zullen maken van deze lidstaatoptie. Deze leden vragen eveneens hoe geborgd wordt dat de consumentenprijzen van deze goederen nu ook zullen dalen, en dat het voordeel van het verlaagde tarief dus daadwerkelijk bij de consument terecht komt.

De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat EU-lidstaten niet de mogelijkheid hebben een verlaagd btw-tarief toe te passen als uitgaven uitsluitend of vooral bestaan uit reclamemateriaal of uit muziek- of videomateriaal. De leden vragen de regering om een toelichting hierop en dan met name op de btw-richtlijn uit 2006. Klopt het dat bijvoorbeeld het afbetalen van online reclame niet belast kan worden met het lage btw-tarief vanwege Europese regelgeving? Heeft dit gevolgen voor de internationale concurrentiepositie van Europese en daarmee ook Nederlandse uitgevers en elektronische aanbieders van kranten, boeken, etc.? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke (budgettaire) gevolgen?

De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat het doel van de nieuwe wetgeving onder andere was om de betaling voor nieuwssites onder het lage btw-tarief te brengen. Hoe beoordeelt de regering het dat consumenten middels het accepteren van reclame of het betalen van een vergoeding zich toegang verschaffen tot het nieuwsaanbod, en dat het verkrijgen van deze toegang de ‘aard van de prestatie is’? Wat zijn hiervan de gevolgen voor de consument en de aanbieder als dat niet gebeurt? Betekent dit dat het ‘afkopen van reclame’ dan niet een beoordelingsvraag is die niet past bij het doel dat de consument heeft met de handeling, namelijk het toegang verkrijgen tot nieuws?

De leden van de CDA-fractie zijn verheugd dat eindelijk het verlaagde btw-tarief voor elektronische boeken en andere uitgaven gaat gelden. Het verlaagde tarief gaat niet gelden ingeval uitgaven uitsluitend of hoofdzakelijk uit reclamemateriaal, muziek of video-inhoud bestaan. De leden van de CDA-fractie vragen de regering op welke wijze dit getoetst dient te worden door de ondernemer en de Belastingdienst. Voor een e-book of een digitale kopie van een krant of tijdschrift is het duidelijk. Maar krantenwebsites maken vaak ook nieuwsvideo’s. Op welke wijze heeft dit invloed op het van toepassing zijnde btw-tarief?

De leden van de D66-fractie verwelkomen het verlaagde btw-tarief voor elektronische uitgaven en ook de verruiming ten opzichte van het eerdere voorstel dat ter consultatie voorlag. Deze leden vragen op welke wijze andere landen gebruik maken van de mogelijkheid om het verlaagd btw-tarief voor elektronische uitgaven toe te passen. Kiezen zij voor een ruimere of minder ruime implementatie? Zo ja, op basis van welke redenen kiezen zij voor een andere implementatie?

De leden van de D66-fractie vragen hoe de regering gaat monitoren dat het verlaagde btw-tarief door een verlaging van de prijzen ook ten goede komt aan consumenten. Deze leden vragen de regering om de Kamer goed op de hoogte te houden van de resultaten van deze monitoring.

De leden van de D66-fractie vragen een reactie op de vraag van het Register Belastingadviseurs waarom niet meer wordt gesproken van de verhuur, maar van het uitlenen van bepaalde goederen. Ook vragen deze leden om een nadere reactie waarom er niet gekozen is voor overgangsrecht, bijvoorbeeld als het gaat om een lopend abonnement bij de bibliotheek voor het lenen van e-books.

De leden van de D66-fractie lezen dat “het bij websites en apps voorkomt dat een vergoeding wordt betaald voor een andere prestatie dan het leveren of uitlenen van de uitgaven. Logischerwijs is het verlaagde btw-tarief in dit geval niet van toepassing. Gedacht kan worden aan een website waarop artikelen gratis kunnen worden gelezen maar tegen vergoeding de advertenties kunnen worden weggelaten.” Deze leden vragen of de regering een nadere toelichting kan geven over de reikwijdte van deze uitsluiting en enkele aanvullende voorbeelden kan geven van betalingen voor andere prestaties dan het leveren of uitlenen van de uitgaven. Deze leden vragen om specifiek in te gaan op een nieuwswebsite die twee verschillende producten (product A en product B) aanbiedt. Product A is online gratis toegankelijk en bevat advertenties; Product B is enkel toegankelijk met een abonnement, bevat geen advertenties en wel meer verdieping en extra nieuwsartikelen. Geldt in dit geval voor product B ook het lage btw-tarief? Deze leden vragen of deze specifieke uitsluiting ook is geconsulteerd. Zo ja, wat waren de reacties? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie spreken zich met instemming uit over het opnemen van de bepaling die elektronische uitgaven van kranten, tijdschriften en boeken ook in het lage btw-tarief plaatsen.

De leden de PvdA-fractie constateren met tevredenheid dat eindelijk het lage btw-tarief van toepassing wordt op digitale media. Zij onderkennen dat dit geen eenvoudig proces was, en danken de regering dat dit nu eindelijk gelukt is.

12. Aanpassen accijns op tabaksproducten

De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de regering verwacht de genoemde evaluatie gereed te hebben. De leden van de VVD-fractie vragen wat er gebeurt met de opbrengsten van deze maatregel. Worden deze ingezet voor lastenverlichting elders? Deze leden vragen eveneens hoe samenloop met de eerdere verhoging van de tabaksaccijnzen voorkomen wordt. Hoe voorkomt de regering dat ondernemers verschillende keren hun prijzen moeten aanpassen?

De leden van de PVV-fractie willen weten wat de regering gaat doen indien uit de evaluatie blijkt dat de accijnsverhogingen slecht zijn voor de ondernemers in het grensgebied.

De leden van de CDA-fractie achten het rechtvaardig om de accijns op tabaksproducten te verhogen om zo te proberen te voorkomen dat minder jongeren beginnen met roken en meer mensen gaan stoppen met roken. Om substitutie-effecten te voorkomen vinden zij het zeer verstandig om zowel de accijns op sigaretten als op tabak te verhogen. De leden van de CDA-fractie zijn zeer benieuwd naar de grenseffecten van de maatregel, maar de regering geeft aan dat hiernaar pas in 2021 bij de evaluatie wordt gekeken. Kan de regering aangeven wat de verwachte grenseffecten zijn van de verhoging in onderhavig wetsvoorstel? Met welke grenseffecten is gerekend bij de raming van de maatregel?

De leden van de D66-fractie onderschrijven de ambitie om te komen tot een rookvrije generatie. Deze leden vragen welke maatregelen andere landen nemen om te komen tot een rookvrije generatie. Verkleinen deze maatregelen het mogelijke risico op grenseffecten? Kan de regering een overzicht geven van de accijns en kosten per pakje in de ons omringende landen, inclusief in de toekomst voorgenomen prijsverhogingen? Kan de regering daarbij in ieder geval een uiteenzetting geven van deze ontwikkelingen in Duitsland, België, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Luxemburg? Deze leden vragen of de regering een uitputtend overzicht kan geven van de wijze waarop tabak en soortgelijke producten als shag, kruidenrookproducten, e-sigaretten en navulverpakkingen in Nederland in de belastingheffing worden betrokken.

De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de accijnzen op tabak met € 1 worden verhoogd per 2020. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan het Preventieakkoord. Deze leden vragen de regering welke wetenschappelijke aanwijzingen er zijn om te veronderstellen dat het verhogen van de tabaksaccijnzen met € 1 leidt tot minder rokers. De leden van de SP-fractie vinden dat er effectievere maatregelen mogelijk zijn om te zorgen dat de jonge generaties niet gaan roken. Zij denken aan het verminderen van het aantal verkooppunten en door de industrie te dwingen om minder verslavende elementen toe te voegen aan de tabak. Kan de regering hierop ingaan? Het verhogen van de tabaksaccijnzen komt op de leden van de SP-fractie over als het plukken van mensen met een verslaving en zij vragen de regering welk perspectief hen geboden wordt met deze maatregel.
De leden van de SP-fractie vinden dat de extra tabaksaccijnzen ten goede dienen te komen aan een verslavingsfonds waarmee rokers kunnen worden geholpen van hun verslaving af te komen. Kan de regering toezeggen dit te gaan vormgeven? Zo neen, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie zien prijsverhogingen als een belangrijk middel om roken te ontmoedigen. Het doel dat wordt gedeeld met de regering is een rookvrije generatie. Verhoging van de accijnzen kan dan ook op instemming rekenen van deze leden. Zij vragen of de verhoging ook in een sneller tempo kan.

De leden van de PvdA-fractie maken zich zorgen over het zogeheten vapen. Op e-sigaretten en dergelijke wordt veel minder belasting geheven, terwijl de verkrijgbaarheid via internet eenvoudiger is, en veel jongeren beginnen met de elektronische sigaret. Op deze manier raken zij verslaafd aan nicotine, een van de meest verslavende drugs. Is de regering bereid de accijnzen op e-sigaretten en nicotinevloeistof stevig te verhogen, zodat ook deze producten via de prijs ontmoedigd worden?

De leden van de 50PLUS-fractie vragen of de regering uiteen kan zetten dat deze maatregelen, door bekende elasticiteiten, geen netto-opbrengst opleveren voor de schatkist. Of is er wel een extra netto-opbrengst voorzien? Wat is de verwachte daling van het verkoopvolume bij de gegeven prijsverhogingen?

De leden van de 50PLUS-fractie constateren dat in het regeerakkoord staat dat de tabaksaccijns “taakstellend wordt verhoogd” met 200 miljoen euro. Met hoeveel zou de tabaksaccijns moeten worden verhoogd, om per saldo geen extra opbrengst meer te genereren? Wanneer wordt het nadeel van dalende verkopen voor de schatkist groter dan het voordeel van hogere prijzen? Kan de regering bevestigen dat de koopkrachtplaatjes van rokers er significant anders uitzien dan voor niet-rokers? Kan de regering de orde van grootte schetsen van de invloed van de voorgenomen verhogingen van de tabaksaccijns voor een modaal inkomen?

13. Vrijstellingen in de assurantiebelasting

De leden van de CDA-fractie zijn zeer verheugd dat brede weersve